Composteren is (g)een kunst. Ik verwerk jaarlijks enkele kubieke meters organisch afval tot compost. Op de (bijna) klassieke manier, maar even goed met andere technieken. Lees en verteer mee.
De warme versie
Je verneemt het in brochures, op websites en uit de mond van gedreven kringloopkrachten: je composteert pas goed als je een broeiende hoop maakt, volgens de regels van de kunst. Dat warme compostproces vind ik ook het summum – straks meer over de minstens even waardige alternatieven.
Ik heb enkele decennia ervaring met dat echte composteren en ik heb er een beetje mijn eigen versie van gemaakt. Bijvoorbeeld met een vijfletterwoord dat je makkelijk kan onthouden. We gaan zo meteen Mengen, Afdekken, Natmaken, een Grote hoop maken, en Omzetten. Heb je het?
Meng bruin en groen materiaal.
Bruin (koolstofrijk en luchtig) materiaal is stro, zaagsel en de meeste houtsnippers, dorre bladeren en takjes. Groen (stikstofrijk en vochtig) materiaal is: mest, vers tuin- en keukenafval. grasmaaisel. Het groene materiaal levert vooral voedingsstoffen, en het bruine materiaal levert vooral structuur.
Ik gooi alles met een riek door mekaar, dus geen pure lagen groen of bruin materiaal. Veel materialen horen tussen bruin en groen in omdat ze van alles wat bevatten: stalmest, vers gesnipperde bladrijke takken (als de buur zijn haag geschoren heeft), vochtig hooi, … Die materialen zijn ideaal voor mijn hoop, maar ik meng ze voor de zekerheid ook met andere soorten afval. Precieze verhoudingen ga ik hier niet aangeven: in de praktijk moet je gewoon zorgen dat je een hele verscheidenheid aan materialen hebt, en ze goed mengt.
Te grof en te lang materiaal, zoals takken, knip ik in stukjes van 10 cm. Wie graag hakselt: leef je uit. Dat kleinmaken helpt straks de bacteriën en schimmels. Een beetje zoals je zelf je eten eerst fijnkauwt, zodat je maag en darmen hun werk kunnen doen. Hoe beter je mengt, hoe beter de start van je composteerproces.
Afdekken
De klassieke bak, met gaas of open wanden, en zonder bedekking bovenop, droogt veel te hard uit en koelt veel te snel af om de bacteriën en schimmels goed te laten werken. Ik geef mijn composthoop daarom wanden en een dak om het vocht en de warmte binnen te houden. Met jute zakken, grote stukken karton, wat plastic zeil,… knutsel ik een warme jas om de composthoop heen. Of een voering, eigenlijk: dat karton etc stop ik meestal aan de binnenkant van de bakwand.
Krijgt de hoop dan nog lucht? is de vraag die ik dan krijg. Volgens mijn 25 jaar ervaring zit er voorlopig genoeg lucht tussen het bruine materiaal, en is warmte veel belangrijker dan zuurstof voor al die compostwezentjes. Afdekken maakt echt een groot verschil.
Natmaken
Het gemengde groen-bruine materiaal moet ook genoeg water bevatten voor de schimmels en bacteriën. Grasmaaisel, dat is van zichzelf al 90 % of meer water, dus een waardevol ingrediënt voor elke hoop. Meestal voeg ik ook water toe aan de hoop die ik opzet. Een ontspannen plasje is ook een kleine, waardevolle bijdrage. Om te weten of de hoop vochtig genoeg is, neem ik een handvol van het mengsel in mijn hand en ik knijp die dicht. Als er enkele druppels uit lopen, is het vochtig genoeg; anders voeg ik nog water toe.
Een Grote hoop werkt beter dan een kleine.
Dat is logisch ook: de warmte- en vochtverliezen zijn immers beperkter. Een kop koffie koelt sneller af dan een grote ketel soep en een hoop van een kubieke meter composteert beter dan een paar emmers afval. Daarom spaar ik materiaal op, om op een mooie dag alles massaal bij mekaar te mengen. Zo gooi ik kleine hoeveelheden gft-afval voorlopig op een wachthoop. Voor ons is dat gewoon de kippenren. Ik spaar intussen ook een voorraad bruin materiaal op, op een andere plek. Wanneer ik een grote hoeveelheid vers materiaal heb of krijg, kom ik in actie. Een maai- of snoeibeurt, een vracht paardenmest: die zetten mij aan het werk, en dan zet ik een echte hoop op. Ik meng wachthoop- en bruin materiaal met vers materiaal. Ik stapel alles tot een hoop van minstens een vierkante meter oppervlakte, en minstens een meter hoog. Meestal zet ik ongeveer 2 kuub tegelijk op. Het is een leuk fysiek werkje.
Omzetten!
Na die vier stappen gaat de hoop heerlijk broeien. Ik heb zo’n compostthermometer, die aangeeft dat de temperatuur binnenin na enkele dagen oploopt tot 60 graden. Hoger hoeft voor mij niet. Ongelofelijk wat een warmte al dat afval genereert, en dat meestal 14 dagen lang. Ik heb al een paar keer de hoop extra geïsoleerd, met balen stro als deel van de wand dus, en dan bleek die hoge temperatuur drie weken aan te houden.
Na die broeifase – concreet: na drie of vier weken, zet ik de hele hoop om. Alles even door elkaar scheppen met de riek, waarbij ik dat wat eerst aan de buitenkant zat, nu binnen in de hoop breng. Ik sta bij dit klusje altijd verbaasd van de hoeveelheid warmte die nog vrijkomt. Jas uit!
Tijdens het omzetten zie ik ook hoe drooggestookt het midden van de hoop is, en hoe onverteerd de randen nog zijn. Ik doe ook even die knijptest van daarnet en giet wat extra water op de omgezette hoop. Na dat omzetten gaat de hoop weer broeien, iets minder lang en warm als tijdens de eerste fase. En dat is prima, op zich. Mijn trucje: als ik tijdens het omzetten extra vers grasmaaisel onder de hoop meng, geeft die nieuwe brandstof een echte boost aan de hoop, met weer wekenlange hitte.
Tot zover de MANGO-doctrine en het harde werk. Pak een pint, laat die omgezette hoop een half jaar liggen en het zwarte goud ligt voor het scheppen.
Voor wie die hete hoop helemaal wil benutten: hier een heel artikel over de jaarlijkse broeihoop in de serre.
Niet composteren
Warm composteren luistert nogal nauw, zoals je ziet. Als je niet genoeg materiaal hebt, komt er nooit een echte broei in je composthoop of –bak. En dat is het geval voor de meeste tuiniers. Dan wordt die compostbak een afvalbak waar onkruid in groeit. Zijn er dan alternatieven om al je organisch afval te verwerken? Ik noem er enkele die heel simpel zijn.
Ik beschreef al eerder hoe onze langgerekte kippenren onze hele gft-fractie aankan. De kippetjes scharrelen op de laag, de pieren eronder, en één keer per jaar schep ik een behoorlijk verteerd laagje uit de ren, in de kruiwagen en vandaar in de tuin. Is dat dan echte compost? Zo ongeveer wel. In ieder geval voedzaam genoeg voor onze groenten en bessen.
Mulchen is die tweede manier. Ik strooi regelmatig dunne laagjes kleingemaakt snoeisel en grasmaaisel als mulch tussen groenten en struiken, … – ook in de serre! – om onkruid te onderdrukken én om bij te mesten. Dunne laagjes, hé: net genoeg zodat je de bodem eronder niet meer kunt zien, niet dikker. En telkens weer, na elke maaibeurt, zo’n flinterdun laagje bijstrooien. Denk aan poedersuiker op je pannenkoek. En natuurlijk: gooi nooit zomaar maaisel tussen brandnetels: deze groeien er alleen maar harder door.
Een derde, wijze verwerkingstruc voor de knutselaars. Schroef vier pallets tegen mekaar tot een soort compostbak, geef ze een voering van karton (zonder plakband of nietjes), en vul die bak met alles wat je veel vindt in je tuin. Niks snipperen, niks mengen, gewoon de bak volpleuren. Daar dan 10 cm aarde bovenop, begin mei twee pompoenplantjes planten, en klaar. De pompoenranken zullen de hele constructie mooi inpalmen en een half jaar later oogst je alle vruchten. Intussen ben je een tweede bak aan het vullen, verteert en zakt het spul in de eerste bak drastisch. Zo kun je heel veel, lang en makkelijk al je tuinafval kwijt, en het brengt nog wat op ook.
Kalk?
Laat je niks wijsmaken door oude tuinrotten en verkopers van kalk. Hun mythe luidt: je moet kalk toevoegen aan je composthoop. Niet dus, en om verschillende redenen. De gemiddelde moestuin is al te kalkrijk, da’s één. Te veel kalk (een te hoge pH is even slecht voor je moestuin als te weinig. Twee: compost is niet zuur. In iedere honderd kilo compost zit er vanzelf al een paar kilo kalk. Drie: grasmaaisel is ook niet zuur. Denk even na: melk bevat calcium, en de koe haalt die calcium uit… gras.
En vier: als je dan toch kalk in je composthoop zou mengen, reageert die met de aanwezige stikstof. Die vervliegt dan, onder de vorm van ammoniak. En dan kan de winkelier je weer stikstofmeststoffen verkopen, snap je.
Je personeel
Wie composteert er eigenlijk? Bacteriën, schimmels, … en andere nuttige minibeestjes zorgen voor de eerste afbraak, die gepaard kan gaan met hoge temperaturen: die eerste broei vernietigt alle onkruidzaden in je hoop, en dat is goed! Daarna komen pieren, mieren, pissebedden en vele andere nuttige diertjes: na 9 weken tot (normaal gezien) 1 jaar (afhankelijk van ingrediënten, seizoen en standplaats) hebben ze al je afval verwerkt tot compost. Voor wie vies is van al dat gewriemel: wees al blij dat die afbraakbeestjes er allemaal zijn. Anders was de wereld bedekt met een meterdikke laag organisch afval. En ook: in ons lijf zitten evenzeer goede bacteriën en andere nuttige organismen. We kunnen niet zonder ons inwendig personeel. In oude cursussen van biologische landbouw wordt het composteringsproces niet voor niks vergeleken met de spijsvertering.
Het product
Veel blijft er niet over van de hoop, of van de mulchlaag of welke methode je ook hanteert. Wanneer al die beestjes hun taak en hun buik vervuld hebben, blijft er hoogstens een derde van het oorspronkelijke volume over. En hoe weet je dat dat spul klaar is? Gebruik je ogen en je neus: rijpe compost is mooi bruin en ruikt naar En test je compost met tuinkers. Een heel eenvoudig testje, dat je ook met gekochte compost kunt (en moet) toepassen. Doe een handvol compost in een bakje en zaai er wat tuinkerszaadjes in. Je kunt ze tellen, maar dat hoeft niet. Dek ze af met een paar millimeter compost. Geef wat water (met een fijn sproeiertje) en kamerwarmte: na enkele dagen kiemen de zaadjes allemaal. Tenminste: op rijpe compost. Onrijpe compost bevat nog kiemremmende stoffen. Zie je dat niet alles kiemt, of zelfs helemaal niks? Wacht dan een paar maanden, en herhaal de tuinkerstest. Compost heeft immers tijd nodig om rijp te worden.
En wat doe ik met die zelfgemaakte compost, die zijn gewicht in goud waard is? Ik strooi die gewoon op de bedjes. Eventueel na het jaarlijkse ritueel met de woelvork.