Categorie archief: onze kringloop

Hazelstaken

Hartje kwakkelwinter of niet, vandaag oogstte ik weer hazelstokken. We hebben één hazelaar staan, al sinds 2002, geloof ik, en niet zozeer voor de nootjes. Die struik levert ons al jaren veel geriefhout, gewoon zoals voorouders ook hun stelen en stokken uit hakhout haalden. Ik beperk dat hakhoutbeheer tot onze hazelaar.

Enkel de mooiste lange rechte takken van een dikke duim dik zaag ik af, en dan knip ik de fijne takjes eraf. Hierboven zie je de dertien geoogste takken voor en na dat trimmen. Die fijne takjes zijn goed rijshout voor onze halfhoge erwten straks, en van die lange bonenstaken maak ik in mei mooie wigwams voor onze staakbonen.

Ik zaag elke stok schuin af, zoals je ziet. Zo hebben de stokken al meteen een punt, en duw ik ze later makkelijker in de grond. En op een schuin afgezaagde wonde blijft regenwater niet staan, heb ik ergens gehoord.

In ieder geval reageert de struik op deze snoeibeurt door nog meer, nog rechtere bonenstaken aan te maken. Onze inheemse bamboe, zeg ik soms, niet woekerend nog wel. Hazelstaken gaan amper een goed jaar mee, maar tegen volgende winter hebben we er weer verse. En de oude stokken/stukken dienen vaak nog een jaartje ergens in de moestuin, voordat de elementen ze weer opnemen in de kringloop.

Compost maken: M A N G O !

Composteren is (g)een kunst. Ik verwerk jaarlijks enkele kubieke meters organisch afval tot compost. Op de (bijna) klassieke manier, maar even goed met andere technieken. Lees en verteer mee.

De warme versie

Je verneemt het in brochures, op websites en uit de mond van gedreven kringloopkrachten: je composteert pas goed als je een broeiende hoop maakt, volgens de regels van de kunst. Dat warme compostproces vind ik ook het summum – straks meer over de minstens even waardige alternatieven.

Ik heb enkele decennia ervaring met dat echte composteren en ik heb er een beetje mijn eigen versie van gemaakt. Bijvoorbeeld met een vijfletterwoord dat je makkelijk kan onthouden. We gaan zo meteen Mengen, Afdekken, Natmaken, een Grote hoop maken, en Omzetten. Heb je het?

Meng bruin en groen materiaal.

Bruin (koolstofrijk en luchtig) materiaal is stro, zaagsel en de meeste houtsnippers, dorre bladeren en takjes. Groen (stikstofrijk en vochtig) materiaal is: mest, vers tuin- en keukenafval. grasmaaisel. Het groene materiaal levert vooral voedingsstoffen, en het bruine materiaal levert vooral structuur.

Ik gooi alles met een riek door mekaar, dus geen pure lagen groen of bruin materiaal. Veel materialen horen tussen bruin en groen in omdat ze van alles wat bevatten: stalmest, vers gesnipperde bladrijke takken (als de buur zijn haag geschoren heeft), vochtig hooi, … Die materialen zijn ideaal voor mijn hoop, maar ik meng ze voor de zekerheid ook met andere soorten afval. Precieze verhoudingen ga ik hier niet aangeven: in de praktijk moet je gewoon zorgen dat je een hele verscheidenheid aan materialen hebt, en ze goed mengt.

Te grof en te lang materiaal, zoals takken, knip ik in stukjes van 10 cm. Wie graag hakselt: leef je uit. Dat kleinmaken helpt straks de bacteriën en schimmels. Een beetje zoals je zelf je eten eerst fijnkauwt, zodat je maag en darmen hun werk kunnen doen. Hoe beter je mengt, hoe beter de start van je composteerproces.

Afdekken

De klassieke bak, met gaas of open wanden, en zonder bedekking bovenop, droogt veel te hard uit en koelt veel te snel af om de bacteriën en schimmels goed te laten werken. Ik geef mijn composthoop daarom wanden en een dak om het vocht en de warmte binnen te houden. Met jute zakken, grote stukken karton, wat plastic zeil,… knutsel ik een warme jas om de composthoop heen. Of een voering, eigenlijk: dat karton etc stop ik meestal aan de binnenkant van de bakwand.

Krijgt de hoop dan nog lucht? is de vraag die ik dan krijg. Volgens mijn 25 jaar ervaring zit er voorlopig genoeg lucht tussen het bruine materiaal, en is warmte veel belangrijker dan zuurstof voor al die compostwezentjes. Afdekken maakt echt een groot verschil.

Natmaken

Het gemengde groen-bruine materiaal moet ook genoeg water bevatten voor de schimmels en bacteriën. Grasmaaisel, dat is van zichzelf al 90 % of meer water, dus een waardevol ingrediënt voor elke hoop. Meestal voeg ik ook water toe aan de hoop die ik opzet. Een ontspannen plasje is ook een kleine, waardevolle bijdrage. Om te weten of de hoop vochtig genoeg is, neem ik een handvol van het mengsel in mijn hand en ik knijp die dicht. Als er enkele druppels uit lopen, is het vochtig genoeg; anders voeg ik nog water toe.

Een Grote hoop werkt beter dan een kleine.

Dat is logisch ook: de warmte- en vochtverliezen zijn immers beperkter. Een kop koffie koelt sneller af dan een grote ketel soep en een hoop van een kubieke meter composteert beter dan een paar emmers afval. Daarom spaar ik materiaal op, om op een mooie dag alles massaal bij mekaar te mengen. Zo gooi ik kleine hoeveelheden gft-afval voorlopig op een wachthoop. Voor ons is dat gewoon de kippenren. Ik spaar intussen ook een voorraad bruin materiaal op, op een andere plek. Wanneer ik een grote hoeveelheid vers materiaal heb of krijg, kom ik in actie. Een maai- of snoeibeurt, een vracht paardenmest: die zetten mij aan het werk, en dan zet ik een echte hoop op. Ik meng wachthoop- en bruin materiaal met vers materiaal. Ik stapel alles tot een hoop van minstens een vierkante meter oppervlakte, en minstens een meter hoog. Meestal zet ik ongeveer 2 kuub tegelijk op. Het is een leuk fysiek werkje.

Omzetten!

Na die vier stappen gaat de hoop heerlijk broeien. Ik heb zo’n compostthermometer, die aangeeft dat de temperatuur binnenin na enkele dagen oploopt tot 60 graden. Hoger hoeft voor mij niet. Ongelofelijk wat een warmte al dat afval genereert, en dat meestal 14 dagen lang. Ik heb al een paar keer de hoop extra geïsoleerd, met balen stro als deel van de wand dus, en dan bleek die hoge temperatuur drie weken aan te houden.

Na die broeifase – concreet: na drie of vier weken, zet ik de hele hoop om. Alles even door elkaar scheppen met de riek, waarbij ik dat wat eerst aan de buitenkant zat, nu binnen in de hoop breng. Ik sta bij dit klusje altijd verbaasd van de hoeveelheid warmte die nog vrijkomt. Jas uit!

Tijdens het omzetten zie ik ook hoe drooggestookt het midden van de hoop is, en hoe onverteerd de randen nog zijn. Ik doe ook even die knijptest van daarnet en giet wat extra water op de omgezette hoop. Na dat omzetten gaat de hoop weer broeien, iets minder lang en warm als tijdens de eerste fase. En dat is prima, op zich. Mijn trucje: als ik tijdens het omzetten extra vers grasmaaisel onder de hoop meng, geeft die nieuwe brandstof een echte boost aan de hoop, met weer wekenlange hitte.

Tot zover de MANGO-doctrine en het harde werk. Pak een pint, laat die omgezette hoop een half jaar liggen en het zwarte goud ligt voor het scheppen.

Voor wie die hete hoop helemaal wil benutten: hier een heel artikel over de jaarlijkse broeihoop in de serre.

Niet composteren

Warm composteren luistert nogal nauw, zoals je ziet. Als je niet genoeg materiaal hebt, komt er nooit een echte broei in je composthoop of –bak. En dat is het geval voor de meeste tuiniers. Dan wordt die compostbak een afvalbak waar onkruid in groeit. Zijn er dan alternatieven om al je organisch afval te verwerken? Ik noem er enkele die heel simpel zijn.

Ik beschreef al eerder hoe onze langgerekte kippenren onze hele gft-fractie aankan. De kippetjes scharrelen op de laag, de pieren eronder, en één keer per jaar schep ik een behoorlijk verteerd laagje uit de ren, in de kruiwagen en vandaar in de tuin. Is dat dan echte compost? Zo ongeveer wel. In ieder geval voedzaam genoeg voor onze groenten en bessen.

Mulchen is die tweede manier. Ik strooi regelmatig dunne laagjes kleingemaakt snoeisel en grasmaaisel als mulch tussen groenten en struiken, … – ook in de serre! – om onkruid te onderdrukken én om bij te mesten. Dunne laagjes, hé: net genoeg zodat je de bodem eronder niet meer kunt zien, niet dikker. En telkens weer, na elke maaibeurt, zo’n flinterdun laagje bijstrooien. Denk aan poedersuiker op je pannenkoek. En natuurlijk: gooi nooit zomaar maaisel tussen brandnetels: deze groeien er alleen maar harder door.

Een derde, wijze verwerkingstruc voor de knutselaars. Schroef vier pallets tegen mekaar tot een soort compostbak, geef ze een voering van karton (zonder plakband of nietjes), en vul die bak met alles wat je veel vindt in je tuin. Niks snipperen, niks mengen, gewoon de bak volpleuren. Daar dan 10 cm aarde bovenop, begin mei twee pompoenplantjes planten, en klaar. De pompoenranken zullen de hele constructie mooi inpalmen en een half jaar later oogst je alle vruchten. Intussen ben je een tweede bak aan het vullen, verteert en zakt het spul in de eerste bak drastisch. Zo kun je heel veel, lang en makkelijk al je tuinafval kwijt, en het brengt nog wat op ook.

Kalk?

Laat je niks wijsmaken door oude tuinrotten en verkopers van kalk. Hun mythe luidt: je moet kalk toevoegen aan je composthoop. Niet dus, en om verschillende redenen. De gemiddelde moestuin is al te kalkrijk, da’s één. Te veel kalk (een te hoge pH is even slecht voor je moestuin als te weinig. Twee: compost is niet zuur. In iedere honderd kilo compost zit er vanzelf al een paar kilo kalk. Drie: grasmaaisel is ook niet zuur. Denk even na: melk bevat calcium, en de koe haalt die calcium uit… gras.

En vier: als je dan toch kalk in je composthoop zou mengen, reageert die met de aanwezige stikstof. Die vervliegt dan, onder de vorm van ammoniak. En dan kan de winkelier je weer stikstofmeststoffen verkopen, snap je.

Je personeel

Wie composteert er eigenlijk? Bacteriën, schimmels, … en andere nuttige minibeestjes zorgen voor de eerste afbraak, die gepaard kan gaan met hoge temperaturen: die eerste broei vernietigt alle onkruidzaden in je hoop, en dat is goed! Daarna komen pieren, mieren, pissebedden en vele andere nuttige diertjes: na 9 weken tot (normaal gezien) 1 jaar (afhankelijk van ingrediënten, seizoen en standplaats) hebben ze al je afval verwerkt tot compost. Voor wie vies is van al dat gewriemel: wees al blij dat die afbraakbeestjes er allemaal zijn. Anders was de wereld bedekt met een meterdikke laag organisch afval. En ook: in ons lijf zitten evenzeer goede bacteriën en andere nuttige organismen. We kunnen niet zonder ons inwendig personeel. In oude cursussen van biologische landbouw wordt het composteringsproces niet voor niks vergeleken met de spijsvertering.

Het product

Veel blijft er niet over van de hoop, of van de mulchlaag of welke methode je ook hanteert. Wanneer al die beestjes hun taak en hun buik vervuld hebben, blijft er hoogstens een derde van het oorspronkelijke volume over. En hoe weet je dat dat spul klaar is? Gebruik je ogen en je neus: rijpe compost is mooi bruin en ruikt naar En test je compost met tuinkers. Een heel eenvoudig testje, dat je ook met gekochte compost kunt (en moet) toepassen. Doe een handvol compost in een bakje en zaai er wat tuinkerszaadjes in. Je kunt ze tellen, maar dat hoeft niet. Dek ze af met een paar millimeter compost. Geef wat water (met een fijn sproeiertje) en kamerwarmte: na enkele dagen kiemen de zaadjes allemaal. Tenminste: op rijpe compost. Onrijpe compost bevat nog kiemremmende stoffen. Zie je dat niet alles kiemt, of zelfs helemaal niks? Wacht dan een paar maanden, en herhaal de tuinkerstest. Compost heeft immers tijd nodig om rijp te worden.

En wat doe ik met die zelfgemaakte compost, die zijn gewicht in goud waard is? Ik strooi die gewoon op de bedjes. Eventueel na het jaarlijkse ritueel met de woelvork.

De laatste tomaten

Het is goed geweest. Van half juli tot eind november plukten we dagelijks vruchten. Vorige zondag oogstte ik de laatste tomaten, net voor de eerste vorst. Hoe gaat dat hier, elk jaar weer?

Ik pluk eerst alle vruchten, groen en rijp. Van de veertig rassen die ik begin mei plantte, waren er zondag nog dertig actief. Vooral kerstomaten, maar ook nog enkele grotere rassen, zoals Bolstar Granda. In onze situatie (zandgrond, en kerstbomen bij de buren) kies en test ik diep wortelende rassen. Die zoeken het water, tot anderhalve meter diep. Zuinig/slim water geven – lees: om de maand, en vanaf augustus geen druppel water meer – is daarbij essentieel.

Na de pluk trek ik alle planten uit, en ik hak ze in stukken, met de sikkel, en gooi al dat groen op een hoop. Hier en daar verdwijnt een stukje jute opbindtouw in de hoop: geen probleem. Het meeste opbindtouw recupereer ik voor volgend jaar.

Die dertig resterende planten zijn nog relatief gezond, met maar een beetje schimmel hier en daar. Dat komt door mijn zuinige waterbeleid, en door het constante luchten. Straks, als alles opgeruimd is, gaat de tomatenserre dicht:  voor het eerst sinds juni. Lees hier wat ik al eerder schreef over mijn duurzame tomatenteeltwijze.

Ik sorteer de vruchten: vijftien kilo onrijpe, één kilo rijpe. Van die rijpe maak ik meteen nog een pittige saus. Die onrijpe, in veel tinten groen tot lichtrood-/geel/-oranje, die schonk ik vele jaren lang aan een Amerikaanse vriendin: zij maakte er green tomato chutney van.

Sinds vorig jaar fermenteer ik die onrijpe tomaten, ongeveer zoals zuurkool dus. Met gember, hete peper, knoflook, enkele rammenassen, wat groen preiblad, dat wordt het dit jaar.  Het kan ook eenvoudiger, hoor.

Zijn onrijpe tomaten dan niet giftig? Ze bevatten kleine concentraties van zowel tomatine als solanine. Bij het rijpen verdwijnen die, bij het verhitten niet. En bij het fermenteren? Daar vind ik geen informatie over. Nu, die hoeveelheden tomatine en  solanine zijn miniem. Trouwens: Amerikanen eten al eeuwen lang fried green tomatoes, en er zijn chefs die met tomatenbladeren koken.  Tomatine blijkt overigens goed voor cholesterol- en prostaatproblemen. En een van onze kippen was haar hele leven gek op tomatenbladeren: geen probleem.

Onrijpe tomaten laten narijpen, is dat een optie? Ik heb het vroeger jaren lang gedaan, en het resultaat viel steeds tegen. Kwantitatief: al die moeite, en dan rotten er nog veel vruchten. Kwalitatief: met kerst konden we dan enkele net-rode tomaten eten, maar de smaak was zoek.

Het loof van alle tomatenplanten gooi ik in de kippenren. Laat dat daar maar rustig voorverteren, samen met andere biomassa. Begin mei volgende jaar komt die halfverteerde compost allemaal terug naar de tomatenserre, en die voedt dan de nieuwe generatie. Al meer dan twintig jaar is dat een logische, ecologische cyclus.

Zo meteen begint de winter in de tomatenserre.  Achter glas tuinier ik immers het hele jaar rond, en ik wens je hetzelfde.

Slow composting

Kippenrencompost

Makkelijker dan zo’n echte composthoop opzetten: we gooien gewoon al ons organisch afval in onze langgerekte kippenren, en die doen daar hun ding mee. Misschien beoefen je die luie methode ook al lang – maar lees verder en kijk hoe wij daar een heel systeem van maken, met onderweg en uiteindelijk een aantal fijne resultaten.

Biodiversiteit, ook bij het composteren

Onze ingrediënten zijn zo divers mogelijk: zo krijgen we de goeie mix van bijvoorbeeld groene en bruine materialen, maar zelfs daarin gaan we lekker breed. Ik som wat op:

  • Grasmaaisel – ook van de buren (en die gebruiken geen herbiciden of zo op hun gazon)
  • Keukenafval: als daar nog wat lekkers tussen zit, halen onze kippen plus haan dat er wel uit. Noten- en eierschalen, én fijngemaakte mosselschelpen: die gaan er zeker in, in weerwil van bepaalde reglementen en angsten.
  • Tuinafval – en dat is geen afval, dat weet je. Dus: alle groenteloof, inclusief aardappel- en tomatenloof (je moet of kunt de schimmelsporen immers toch niet vernietigen; je moet gewoon resistente aardappelrassen planten, en je tomatenblad zo droog mogelijk houden). Ook zoveel mogelijk snoeihout: zo dik als de snoeischaar  aankan, en gewoon in stukjes van 10 tot 15 centimeter lang. We hakselen niet, nee.
  • Kippenmest, gekregen houtsnippers en snoeisel van coniferen: hup, allemaal de ren in!

Met dat alles krijg je wel een goed evenwicht – en een moddervrije ren.

composteren-in-de-kippenren-6
Takjes van zwarte framboos, appeltwijgjes, en zoveel meer: onderweg naar de serre.

Schep & scharrel

Ik start in mei met een hoopje aan het kippenhok, en dat wandelt -nee: kruipt! – dan noordwaarts, naar de serres toe. Vijftien meter, heel op het gemak, maanden lang.

Dat kruipen gaat zo: met de riek gooi ik, om de week of wanneer ik zin heb, de hoop een heel klein beetje verderop, richting serres. En dat maanden lang. Soms ontstaat er even een hoopje – en dat kan wel ’s broeien: dan zitten de kippen zich erop te warmen – maar even later scharrelen ze die hoop alweer uit mekaar, op zoek naar compostwormen, pissebedden en zoveel meer. Heel soms strooi ik een handvol gesteentemeel of bentoniet bovenop de hele laag: de pieren zijn er gek op.

Onderweg

Het hele proces gaat er dus traag aan toe: alles mag rustig half of heel verteren. Onze bessenstruiken, aan de castanea afsluiting, zitten ondergronds mee te genieten van zoveel eten dat voorbij schuift.

In het voorjaar schep ik de hele bovenste kippenrenlaag (20 cm dik) de tomatenserre in. Daar blijft dat spul een heel jaar verteren én eten geven aan de tomaten. Op het eind van het jaar komt het afgewerkte product (nu een laag van 10 cm dik) dan kruiwagengewijs naar de moestuin.

img_0021
Zo komt de compost dan uit de tomatenserre: heel af en toe nog een herkenbaar takje, hé.

Hoe lang is die compost dan onderweg geweest? Neem een frambozentakje dat ik in augustus 2019 in de kippenren verknip: omstreeks december 2020 komen z’n bijna helemaal verteerde restanten terecht in de moestuin.

Organische stof, mest, humus: ik probeer soms klassieke tuiniers én bodemkundigen te snappen, maar het is gewoon allemaal energie die onderweg is van de ene levende plant naar de andere, en in onze tuin gebeurt dat maximaal en bijzonder traag. De reis is belangrijker dan de bestemming, weet je wel.

Werk?

Ik krui en schep heel geregeld wat een beetje: fitness op m’n dooie gemak. Ik kan het je aanraden.

Winterwerk in de serre

Ligt onze serre droog en leeg de hele winter? Nee, natuurlijk niet: we gaan voor veel vocht en verse groentjes, want da’ s beter voor de serregrond én we hebben extra productie. Dat lees je ook in het boek Achter Glas, dat je alles leert over de drie seizoenen in de serre.

Soms komt de tomatenserre pas vrij eind december; gewoonlijk bepaalt een eerste strenge vorst in november al wanneer het uit is met de tomatenteelt. Hoe dan ook: op dat moment is de grond vrij – en kurkdroog.

Tijd dus om water te geven!  Alle ervaren tuiniers weten dat je de grond tijdens de winter veel water moet geven, om opstapeling van zouten in de bovenste bodemlaag te vermijden. Sneeuw in je serre scheppen – zo’n oude methode – is achterhaald, hoor: je brengt daarmee véél te weinig water binnen, én intussen is je grond werkloos en koud.

Wat is dan onze methode anno nu? Wel: de bodem krijgt minstens 150 liter per vierkante meter, en dat over de hele winter gespreid. Is dat veel? Ha, buiten valt er tijdens de winter evenveel neerslag, ook over weken en maanden verspreid.

Ik maak eerst rijstveldjes: bedjes van ongeveer 120 cm breed, met dammetjes ertussen. Gewoon met de hark gemaakt, hoor: door 25 jaar compostaanvoer is de grond lekker kruimelig.

'Rijstveldjes' bevloeien.
‘Rijstveldjes’ bevloeien.

Vervolgens laat ik elk veldje vollopen met opgespaard regenwater, en dan zakt het water na een kwartier wel weg. Uiteraard doe ik dat niet met emmertjes, maar gewoon door de kraan open te zetten: ondergronds komt er een hele leiding in de serre aan, die ons het opgespaarde regenwater van een vat (2000 liter) in de kippenren brengt. Op een uur tijd is dat vat leeggelopen, en staat de hele serre onder water.

IMG_0096
De vochtige veldjes: het water is net weggezakt.

Na een uur of twee is de grond dan bewerkbaar. Met de woelriek maak ik de grond los.

Links de losgemaakte grond, met woelriek
Links de losgemaakte grond, met woelriek

Volgende – zeer eenvoudige – bewerking: even harken. Vanaf nu werk ik uiteraard enkel nog vanaf de dammetjes en het hoofdpad: het zou zonde zijn om die losgemaakte grond weer aan te stampen.

Netjes geharkt
Netjes geharkt

Tot slot: zaaien! Rucola, sla, kervel, dille, tuinkers, radijs, … kunnen – zeker als jong plantje – behoorlijk wat kou hebben. Ze zullen de rulle, vruchtbare grond dankbaar doorwortelen, en in het voorjaar hebben we dan veel vers lekkers.

De rucola is gezaaid
De rucola is gezaaid

 

Zaad winnen en ruilen

Waarom zou je zelf géén zaad winnen?

Er zijn ontelbare winkels (online en fysiek) en zadencatalogi, waarin je voldoende zaden vindt. Professioneel gekweekte zaden staan garant voor kwaliteit, en voor de prijs hoef je het niet te laten. Of toch?

Waarom zou je zelf zaad winnen?

  • Je ziet de hele cyclus van de plant;
  • Bloeiende groenten zijn mooi en trekken nuttige insecten aan;
  • Om vers zaad te hebben dat goed en snel kiemt. Pastinaak bijvoorbeeld verliest heel snel zijn kiemkracht.
  • Om een moeilijk te verkrijgen ras zelf in handen te houden. Vele oude bonenrassen worden zo bijvoorbeeld bewaard door amateurs. Zo bewaren wij mee biodiversiteit: niet op min 18 graden – zoals grote bedrijven en instellingen dat doen, maar in situ,  dus op het veld zelf.
  • Om zelf een ras te verbeteren, jaar na jaar: zelf telkens weer de juiste ouders selecteren, en zo jaar na jaar net die groente behouden en verbeteren. Zo zijn we al 25 jaar bezig met Orange Butternut, een van onze lievelingspompoentjes.

    orange butternut
    Orange Butternut
  • Om een toevallige mutant of kruising, of een bewuste kruising te bewaren.
  • Voor gedeeld plezier: er zijn duizenden tomatenrassen in omloop in amateurskringen, gewoon al omdat er zoveel zaadjes in één tomaat zitten dat je er onder elkaar gerust wat kan van delen willen we die overvloed ook delen.
  • Je zelfgewonnen zaad is gewoon een leuk ruilmiddel of cadeau.
  • Je spaart geld uit (da’s heel relatief) – of, als je het anders bekijkt: zaden brengen minstens honderd keer meer op dan je spaarboekje.

Wat heb je nodig om zaden te winnen?

  • Tijd en geduld: voor veel gewassen duurt het enkele maanden eer de hele cyclus rond is.
  • Plaats: ter plaatse (meestal) of op een apart bed. Let op de vruchtwisseling!
  • Een plaats om zaden te drogen;
  • Papieren zakken en zakjes; emmers en teilen om je zaden in te verzamelen;
  • Diverse vergieten en/of zeven om je zaden te schonen;
  • Een beetje durf, kennis, aandacht, groene vingers.

Van makkelijk naar moeilijk:

  1. Met veldsla, winterpostelein, kervel, zomerpostelein, rucola, tuinkers, … kun je bijna niets fout doen.
  2. De meeste tomaten: gewoon de rijpe zaadjes eruit halen en drogen (fermenteren kan ook).
  3. Vleestomaten-met-apenkontje,  paprika,  hete peper, suikermais:  scherm de bloemen af tegen vreemde bestuivers, bv door een netje.
  4. Tuinboon en andere boon, erwt, radijs, melde, sla, mosterd, …: gewoon de beste planten laten staan en steun geven!
  5. Peterselie, prei, ui, selderij, schorseneer, warmoes, biet, andijvie, de meeste kolen, …: idem, maar ze zijn tweejarig! Je kunt ze op een apart bed planten na de winter.
  6. Pompoenen en courgette moet je met de hand bestuiven!

    zaad van kool: bijna schoon
    zaad van kool: bijna schoon

Let op:

  • Kies enkel de mooiste, beste planten.
  • Win zaad van zaadvaste rassen: volgend jaar geven die precies dezelfde gewassen.
  • Van hybride rassen zaad winnen geeft zeer variabele resultaten.
  • Vermijd inteelt door minstens 10 (maar liefst 20) planten te laten bloeien van mais, kool, biet. (Je snapt meteen waarom er wel zoveel tomatenverzamelaars zijn en zo weinig bloemkoolverzamelaars.)
  • Snijbiet kruist met rode biet; alle kolen kruisen onderling; …: voorkom verrassingen (zeg maar verbastering) en begin met één ras tegelijk te laten bloeien.

Wil je (veel) meer weten over zelf zaad winnen?

Velt heeft een leuk basisboekje, met de nodige inzichten en technieken om goed zaad te winnen.

Ruilen!

  • Je kunt natuurlijk altijd met ons zaden en plantjes ruilen – hier vind je ons aanbod – maar het wordt nog leuker als je dat op een beurs doet, met tien, honderd of duizend andere aanbieders.
  • Zo’n beurs bestaat misschien al in je buurt – of je start er zelf eentje op.
  • Op 27 februari organiseerde de Velt-Zadenwerkgroep een (inter-)nationale ruilbeurs in Lier. Wordt vervolgd…za

De polyvalente kippenren

In dit artikel leid ik je, op snavelhoogte, door de kippenren van De Lusthof.  Daar gebeurt heel wat!

Mondriaanschets van onze kippenren en omgeving
Mondriaanschets van onze kippenren en omgeving

Lang!

In onze tuin nemen onze kippen een bijzondere plaats in. De schets geeft je een idee van de toestand ter plaatse. In totaal hebben ze een zigzagloop van bijna 30 meter lang, en ongeveer 140 cm breed.  De hele ren wordt aan de west- en noordkant afgeboord door de muur met de buren, en onze garage, en aan de andere kant met castanea-afsluiting.

Waarom zo’n heel langgerekte kippenren, en niet zo’n vierkant stuk? Drie redenen:

  • Die vorm is in de loop der jaren organisch gegroeid, en werkt bijzonder goed.
  • Eén ontwerpprincipe van permacultuur is: gebruik randen maximaal!
  • En: kippen zijn oorspronkelijk bosvogels,  en dan is een bosrand toch ideaal, hé.

Rood!

In het echt is dit stuk kippenren groengerand bruin, maar ik wou het wat visueler maken, snap je. Helemaal noordelijk stoot de kippenren op de twee serres en de muur van de buren.

Dat rode deel paalt aan de betonnen muur van de buren, aan de westkant: dat lijkt heel saai, maar is ’s avonds lekker warm, en daar zitten de kippen dan tegenaan te scharrelen.  Ook ’s ochtends zitten ze hier graag. Dan zit de zon pal op die muur, en maken ze van die gezellige stofnesten.

Aan de rechterkant is de kastanje afsluiting tot menshoogte begroeid met bessenstruiken. Die hoeven we nooit te bemesten: ze krijgen genoeg voeding uit alle verterende materialen. De kippen pikken wel wat bessen, en dat houdt ze gezond – ook al omdat ze dan wat moeten springen.

In dit rode stuk storten we continu tuinafval en keukenrestjes.  Noem het maar een wachthoop, uitgestrekt in tijd en ruimte. Onze kippen scharrelen daar bijzonder graag hun kostje bij mekaar: vooral  pieren en andere beestjes. Die zitten er ook massaal, aangetrokken door de vele voeding, inclusief de kippenmest. Extraatje: ik strooi af en toe wat lavameel – in totaal 10 kg per jaar – en ook daar zijn pieren gek op. Een keer per jaar graaf ik de hele bovenste twintig centimeter af: die krui ik dan naar de  serre, en verteert daar vanzelf verder tot prachtige compost.

Blauw!

In het blauwe stuk van onze kippenren hebben we ons kippenhok,  gemaakt van recuperatiehout: daar vinden we elke dag twee eitjes in een voormalig nachtkastje.  Verder in dit deel: de achterdeur van de garage, en een poortje naar het gazon. In het hok staat een automatische voederbak. Dus: tussen de voederplaats en hun drinkbak moeten ze meer dan 10 meter afleggen, en dat houdt ze fit.

Geel!

Tot slot is er de hele strook langs de garage: hier ranken de bessen- en kiwiplanten in één langgerekte pergola over de hele lengte, en het is pas sinds 2014 dat we hier, door middel van castanea-omheining, ook een stuk kippenren hebben. De hoge garagemuur met overhangende dakgoot en de hele pergola geven dit stuk een droog, duister karakter. Onze hoentjes komen hier graag schuilen als het regent of waait, of ook tijdens een hittegolf.

In deze gele zone ligt een dorre takjeslaag: ik gooi er regelmatig wat snoeihout in, en dat vergaat op den duur wel. Ook hier vallen wel eens bessen – vooral zwarte framboos –  op de grond, ten prooi aan onze kippen. Dat merken we dan wel aan hun paarse uitwerpselen…

Detail van deze gele strook: onder de dakgoot van onze garage hangt een meters lang insectenhotel. Hoog, droog, aan de oostmuur: hier hoor je vooral in het voorjaar een heerlijk gezoem.

Tok!

Héhé, zo ben je helemaal rondgeleid. Zoals je ziet, heeft onze kippenren diverse functies:

  1. opslagplaats voor biomassa en dus onmisbare schakel in de hele kringloopwerking;
  2. loop- en voederruimte voor de kippen, waarin ze op elk moment van de dag het beste plekje kunnen zoeken
  3. in de hoogte en aan de rechterrand ruimte voor veel eetbare planten.

Maar ook doorgang voor ons: een soort dienstgang om de linkerkant van de serre te bereiken. Enkele keren per jaar kom ik bijvoorbeeld door die lange (rode) gang met kruiwagens paardenmest, die dan in de broeihoop van de achterste serre verdwijnen.

Tot zover het ontwerp van onze kippenren, dat dus helemaal past in onze tuin, in onze manier van tuinieren. Werkt zo’n langgerekte ren ook in andere omstandigheden? Het lijkt me in ieder geval een behoorlijk diervriendelijk ontwerp: er valt meer te beleven en te bewegen voor een kip dan in een vierkant stuk, denk ik. Enrichment, noemen dierentuinontwerpers dat.

Permacultuurontwerpers benadrukken altijd het belang van randen: de bosrand, bijvoorbeeld. Heb je ooit van een kippenrand gehoord? Ik zag bijvoorbeeld ooit ergens een moestuin (ongeveer 50 op 50 meter) die omgeven was door een dubbele omheining van anderhalve meter breed: daarin liepen de kippen, en die hielden onder meer woelmuizen, mollen en slakken buiten.

Overigens is het wel grappig werken (of gewoon vertoeven) in onze tuin: over de hele lengte kunnen de kippen meelopen – ze krijgen vaak een hapje. Iedere slak, ieder slablad, … gooien we vlot over de omheining, en dan komen ze wel. Helemaal vooraan (dus aan de onderkant van dat gele stuk) zitten onze kippetjes trouwens op amper drie meter van onze achterdeur plus terras. Zo krijgen ze al makkelijk eens een korstje brood.

Tam!

Telkens als ik de kippen iets lekkers geef, maak ik klikgeluidjes. Da’s pure Pavlov, en zo komen ze graag op mij af. Helemaal handtam zijn ze dan nog niet – dat zou wat meer tijd vergen, maar ze komen wel als ik roep. Ik hou ze ook in het oog wanneer ik ze keuken- of tuinresten geef: wat vinden ze lekker? Ik merk daarbij echte individuele verschillen – persoonlijke smaak, zeg maar. Een paar keer per week zet ik het poortje naar het gazon open, roep ik ze, en dan zijn er ze er als de kippen bij om gras en klavertjes te eten. Niet dat ze daarmee ons gazon netjes afmaaien – bemesten doen ze wel wat – maar het is een leuk extraatje. Dat groen bevat onder meer veel omega 3, dat fameuze gezonde vetzuur, en dat komt de kippen en ook ons, via de eitjes, dan ten goede. Ik blijf wel in de buurt, want ze zouden al eens afdwalen naar de moestuin.

Slotsom: onze kippen werken en leven goed, en horen helemaal thuis in ons multifunctionele moestuinuniversum.

Wat doen we met snoeihout?

Afval?

Snoeihout is tegenwoordig voor de doorsneetuinier onhandelbaar afval. Dat was eeuwen lang anders: iedere boerderij had hagen van knotbomen, en met hun takkenopbrengst bouwden onze voorouders mutsaards, takkenmijten dus die ideaal waren om de leemoven mee te stoken. Behalve in Bokrijk vind je dit nuttig gebruik van snoeihout tegenwoordig enkel bij heel overtuigden. Komt die tijd ooit terug, na de laatste druppel aardolie uit teerzanden en boorplatforms?

Snoeihout buiten opstoken mocht nog enkele decennia geleden, maar toen de hakselaar op de markt kwam, werd stoken verboden, en op den duur kreeg je zelfs subsidie voor je (sssst!) fluisterhakselaar.

Tja,zo’n elektrische huis-tuin-en-keukenversnipperaar is dan wel vrij stil, maar vreet kilowatts, en na een hele voormiddag snipperen heb je amper een kruiwagen hakselhout. Echt en veel haksel je vlotter met een hakselaar op benzine – duur te huur of te koop. Leuk om eens mee te werken: hele bomen gaan erin, en de resulterende hakselhoop is machtig. Afdoende oordoppen en onflink verbruik van fossiele brandstof zijn de keerzijde.

Ik beperk me meestal tot het krijgen van houtsnippers: als ze dan toch ergens gemaakt worden, is het zonde om ze te laten liggen. Zo krijgen we jaarlijks enkele kubieke meters snippers uit een natuurreservaat. Die gebruiken we dankbaar en nuttig: we strooien een laag op de paadjes en tussen onze fruitbomen en bessenstruiken. Het merendeel gaat de broeihoop in, waar ik al eerder over schreef, en ik zou nog eens eetbare paddenstoelen willen kweken op houtsnippers. Het snelst verterende spul krijg je van verse groene takken – met loof, als het nog even kan – van snelle groeiers zoals wilg en berk.

Verzuurt dat haksel de bodem niet? Loofhout in ieder geval niet, en als je naaldhoutsnippers mengt met ander materiaal, komt de pH ook wel in orde. Puur naaldhouthaksel is overigens het beste materiaal voor op paadjes. Wat je in ieder geval moet vermijden is het onderwerken van snippers. De bacteriën die je hout willen verwerken – en dus koolstof moeten afbreken – hebben daarvoor vrij veel stikstof nodig, en dat halen ze tijdelijk uit je bodem. Stikstofgebrek is dan het gevolg, niet zozeer verzuring.

Snoeien: minder is meer

Om te beginnen: we snoeien zo weinig mogelijk. Wie verstandig aanplant, volgens de principes van ecologische siertuin, zet bijvoorbeeld geen joekels van bomen in te kleine tuintjes. De juiste plant op de juiste plaats, da’s al een goed begin, en dan mogen struiken en bomen ook uitgroeien tot hun volle grootte.

Onze bessenstruiken en fruitbomen produceren wel onvermijdelijk snoeihout: het zijn planten die moeten opbrengen, en deze gecultiveerde gewassen zouden zonder jaarlijkse snoei verworden tot ondoordringbare struwelen. Bij bramen en frambozen is het snoeiwerk simpel: gewoon na de oogst de afgedragen takken tot op de grond wegnemen. Bij het geslacht ribes (kruis-, josta-, Crandall-, witte, rode, roze, en zwarte bessen) pas ik een heel vereenvoudigde snoeiwijze toe: elke winter knip ik de dikste en oudste tak tot tegen de grond weg. Deze verjongingssnoei kun je beginnen toe te passen zodra je struiken vier, vijf jaar oud zijn. Uiteraard zijn er veel fijnere snoeimanieren voor deze bessen, maar in dit bestek en in onze tuin vereenvoudig ik graag.

Wat doen we met al onze takken?

  • De mooiste bessen- en druiventakken worden stekken, die ik op een apart bedje laat wortelen. Stop ze half de grond in, en je ziet wel wat groeit.
  • Van onze zwarte bessen knip ik kleine stukjes voor in de theekan. Bijzondere geur en smaak, hoor, en oergezond! Een gelijkaardige winterse takkenthee kun je ook van berk, druif, braam, en veel andere bomen en struiken maken. Niet dat je zo al je snoeihout mee kwijtraakt, maar alle beetjes helpen. Disclaimer, beste snoei-het-zelver: taxus en andere giftige planten mijd je in je thee, maar zijn uiteraard prima voor alle andere doelen.
  • Takkenrillen, takkenwallen, vlechtwerk, snipperwanden, knuppelpaden, … vinden we leuk in brochures, maar passen we zelf nauwelijks toe.
  • In de moestuin hebben we constant stokjes nodig om bedden en rijen te markeren. Waar heb ik radijsjes gezaaid? De berkentakjes tonen mooi de rij.
  • Ik ben pas gaan experimenteren met stammetjes in de grond als afbakening tussen bed en pad: tot 15 cm dik, 50 cm of iets langer, en dan de grond in heien. Reken maar dat daar mooie zwammetjes op komen de komende jaren!
  • Gedoornde takken – van kruisbes, meidoorn, roos, …- beschermen onze zaaibedden tegen gravende katten. We leggen die takken, of duwen ze half in de grond, tot een tijdelijke tent over de gevoelige teelten.
  • Dat zo’n takje of stam na een tijd halfweg rot en afbreekt, is het natuurlijke vervolg: juist op de grens tussen lucht en aarde is het bodemleven het massaalst aanwezig en het actiefst.

Een waardig graf voor snoeihout; het heuvelbed

Twintig jaar geleden maakte ik regelmatig heuvelbedden in de moestuin, en dank zij een oude tuinmaat ben ik eind 2013 weer van die tumuli gaan aanleggen. Het is een leuk werkje, waarbij je niet veel fout kunt doen, en met als voornaamste resultaat dat ons snoeihout er allemaal in kruipt.

Het concept komt blijkbaar uit Duitsland, en heet daar ‘Hügelbeet’. Wie dat woord googlet, vindt foto’s, schema’s, filmpjes, en veel uitleg. Heuvelbedden worden blijkbaar manshoog opgebouwd, zelfs met gebruik van zware machines en dikke boomstammen. Hieronder beschrijf ik mijn bescheiden manier van werken, met zweet, schop en vooral veel gesnoeide takken.

Laten we eerst eens de fantastische voordelen opsommen – in vergelijking met een vlak groentebed:

  • Het oppervlak wordt groter, vooral als je heel hoog zou bouwen.
  • Al die ondergegraven materialen geven hun voedingsstoffen geleidelijk af – en daar varen de groenten wel bij.
  • Terwijl de inhoud verteert, zorgt dat proces voor een iets hogere temperatuur.
  • De hele heuvel is heel luchtig, door al die begraven takken, en ook daar profiteren pieren en planten van. Natuurlijk betreed je dat bed niet meer, anders gaat dat voordeel te niet.
  • Je bed ligt hoger, en zo krijg je vanzelf een betere afwatering.
  • De komende jaren heb je er geen werk meer aan – zeker al niet spitten.
  • Afhankelijk van de dikte van je bouwmaterialen is de inhoud van je heuvel tussen de drie en de zeven jaar later helemaal verteerd en heb je één grote berg van de beste compost.

Noot voor wie op droge zandgrond tuiniert: een heuvelbed kan door zijn hoogte droger uitvallen dan de rest van je tuin, zeker tijdens het eerste jaar. Zandtuiniers experimenteren daarom eerst kleinschalig met heuvelbedjes, en mulchen goed vanaf mei. Als je de eerste zomer dan zonder veel gieten doorkomt, kun je stilaan verder heuvelen.

Hoe begin je eraan?

  • Verzamel het hele jaar de nodige ingrediënten – begin vandaag! Snoeihout hou je bij in bundeltjes of takkenrillen; bladeren zijn facultatief en bewaar je in een aparte hoop; je vindt wat mest en al dan niet geslaagde of rijpe compost, plus allerlei tuinafval, zoals verhoute stengels van vaste planten.
  • Bijna alles is bruikbaar, hoor, zelfs cypressen, (ongekookt!) keukenafval, graszoden, maaisel…Vermijd verse wilgentakken, kweekgras – en andere doorlevende onkruidwortels, want die gaan gegarandeerd schieten en de heuvel inpalmen, en dat willen we niet.
  • Leg, zoals een tv-kok, alles klaar voor je begint.
  • Zoek een of meer vrienden die helpen, en zet het bier koud.
  • Leg je heuvel aan in het najaar, dan kan alles nog goed zakken, vochtig worden, verteren, … tijdens de winter.
  • Baken het bed af: neem bij voorkeur een breedte van 120 cm, dan kun je achteraf het hele bed bereiken vanaf de paden.
  • De orientatie: noord-zuid zou ideaal zijn, omdat dan het hele bed perfect bezond wordt. Onze heuvelbedden liggen oost-west, omdat dat zo uitkwam. Ik verwacht dat we daardoor net een mooi verschil gaan zien tussen de warmere zuidflank en de koelere noordflank.
  • Graaf één spadesteek weg over het hele bed en leg al die grond opzij. Dat is het zwaarste werk, maar je wou toch iets aan je conditie doen, hé.
  • Vul die hele groeve terug op, met lagen snoeihout, bladeren, en ander tuinafval.
  • Wissel die lagen af met af en toe een schep grond, wat mest en/of compost, en eindig met een laag grond en/of compost. Je kunt heel hoog gaan met die lasagna, maar wij zijn al tevreden met een eindhoogte van een half metertje.
  • Nootje: mest, (onverteerde) compost en verse bladeren of maaisel bevatten de nodige stikstof om de houtige delen (koolstof) te helpen verteren – dat is hetzelfde principe dat ik net al bij de snippers uitlegde.
  • In droge periodes zou je tijdens de aanleg regelmatig water moeten geven, zodat het bodemleven op gang komt. Wij hier zijn zo slim om onze heuvels te bouwen tijdens een perfect regenachtige herfst.
  • Je kunt meteen planten en zaaien: half augustus plantten we nog prei, selder, aardbei, … in de pas aangelegde heuvel; een maand later zetten we een halve flank vol winterplantuitjes. Het hele najaar kun je scherpzadige spinazie zaaien, rucola, veldsla, winterkers, kervel, … We merkten al na een paar weken dat die plantingen en zaaisels een voorsprong hadden tegenover de groenten op de andere bedden. En ja, in december ben ik met de riek een gaatje gaan prikken in twee van onze nieuwbakken heuvelbedden, uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Het zit daarbinnen tjokvol pieren, merkte ik: wat wil een tuinier nog meer?

heuvelbed met rand van stammetjes (4)
Heuvelbed met een rand van stammetjes

Slotsom: heuvelbedden zijn een soort langzame composthoop, waar we veel (energie, afval, plezier) in kwijt kunnen. Een heel andere manier van werken dan het niet-spitten-verhaal dat ik al lang verkondig en in de praktijk breng, maar leuk om te doen, en met duurzaam resultaat.

Onze broeihoop

Hier volgt een broeiend, stinkend relaas: over hoe je biomassa kunt benutten om de serre en vooral jonge plantjes warm te houden. Ja, dag en nacht, en ongeveer 25 graden als bodemwarmte: dat geeft gegarandeerd goeie groei.

Onze tomaten, pepers, komkommers en veel andere gewassen kiemen en groeien op boven op onze grote broeiende hoop. Extra voordeel: ze ontvangen heel veel licht, daar in de serre. Zo krijgen we stevig jong plantgoed. Heel wat anders dan de uitgerekte zaailingen die ik vaak zie in vensterbankkweeksetjes.

Tijdens de eerste helft van maart verzamel ik weer eens materiaal voor een flinke broeihoop. Zo sluit ik aan bij een mooie traditie: generaties lang gebruikten tuiniers paardenmest om vruchtbare warmte op te wekken voor de vroegste gewassen. Is er nog iemand die deze techniek kent? Hieronder in ieder geval mijn manier van werken.

Stap voor stap:

  1. Neem een paar aanhangwagens vol:
    1. paardenmest
    2. en/of (verse) houtsnippers
    3. en/of vers grasmaaisel
    4. en/of ander vers tuinafval
    5. liefst een mengsel van bovenstaande ingrediënten
  2. Gooi alle ingrediënten op een hoop van 1 op 1 op 1 meter: dit zijn minimale afmetingen. Hoe groter, hoe beter, hoor! Net zoals één kopje koffie sneller afkoelt dan een hele ketel soep, zal ook een grote hoop beter en langer broeien.
  3. Wanden helpen: een muur aan de achterkant, betonnetten of planken als ‘bekisting’ voor je hoop;
  4. Isolatie helpt nog beter: karton of stro rond de hele constructie zorgt dat straks het broeiproces alle hoekjes van de hoop bereikt. Een onbedekte/ongeïsoleerde hoop koelt namelijk aan de randen heel erg af, waardoor die niet mee broeien.
  5. Maak de hoop vlak van boven: dan staan straks je zaaibakjes behoorlijk waterpas;
  6. Is je hoop vochtig genoeg? Neem een handvol van het mengsel vast en knijp: als er druppels uit komen, hoef je geen water toe te voegen. Anders: gieten!
  7. Dek af met een groot stuk oud plastic;
  8. zaailingen op broeihoopNu gaat alles broeien: miljarden micro-organismen gaan meteen aan het werk in die grote hoop. Ze zijn warmteminnend én warmteveroorzakend, zodat ze een wonderbaarlijke kettingreactie op gang brengen, die wij ‘broei’ noemen
  9. Wacht twee dagen tot de hoop egaal warm is, en zet dan je zaaibakjes erop, compleet met potgrond en zaadjes.
    We hebben enkele thermometers die in de potjes-met-potgrond zitten. Zo kan ik bijsturen wanneer nodig: als het te warm wordt, leg ik bijvoorbeeld wat karton (isolatie dus) tussen het vel plastic en de zaaibak; als de temperatuur in de potjes onder de 20 graden zakt, weet ik dat de broeihoop wat uitgewerkt is, en dat ik moet omzetten en/of aanvullen met verse grondstoffen.
    Die zaaibakken vul ik dus met potjes en potgrond (die is meestal zelfgemaakt van overrijpe compost en tuingrond) en dan kunnen we zaaien:

    • eind februari mogen al de aubergines en paprika’s al gezaaid;
    • tomaat, komkommer, basilicum en uien volgen omstreeks 20 maart;
    • rond 20 april zaaien we dan pompoen en courgette.

    Kool, boontjes, en nog een aantal andere teelten laten we ook vaak kiemen op de broeihoop, maar sla bijvoorbeeld kiemt net veel moeilijker boven de 20 graden

  10. Hou de temperatuur en ook de vochtigheid van je zaaibakjes dagelijks in de gaten; plaats een compostthermometer in de hoop, en leg nog een thermometer in de zaaibakken;
  11. Als de hoop voortijdig uitgewerkt geraakt: voeg weer minstens 1 m3 materiaal toe, en meng, als dat kan;
  12. Wat doe je achteraf met je broeihoop?
    1. Gewoon verder laten rijpen – of:
    2. Dik uitspreiden, in een laag van 50 cm of meer, met ongeveer 10 cm tuingrond of overjaarse compost. Plant daar eens je komkommers in, en na enkele weken dragen ze al vrucht!

Voor je zelf een broeihoop maakt:

  • Vooral in een (grote) serre werkt zo’n broeihoop prima: omdat het broeiproces daar net iets beter gaat dan buiten – minder afkoeling dus. Verder merk ik dat die broeistoof de hele serre vorstvrij houdt, en dat de broei even massaal CO2 produceert. Dit letterlijke broeikasgas doet de plantjes extra hard groeien!
  • Ooit zette ik de hoop op eind januari en zaaide ik al pepers en zo, maar het verschil met zaaien in maart bleek minimaal, en de moeite niet waard. In maart is er immers zoveel meer licht. Geduld, observeren, en ervaring dus.
  • Jean Pain deed iets gelijkaardigs, maar veel grootschaliger: met tientallen kubieke meters houtsnippers werkte deze pionier. Zelfs zijn huis verwarmde hij met zijn  megahoop, én hij kookte ook op het geproduceerde methaangas . Ons bescheiden hoopje werkt prima in de serre, en daar zijn wij tevreden mee.

Zo warm kan het midden in de broeihoop worden

  • Het kruien en scheppen en opzetten is een leuk fysiek werkje, dat de tuinier al verwarmt. Jen, de boerin van CSA De Witte Beek, heeft deze techniek van the shit stove, zoals zij die noemt, overgenomen.
  • Als je in het voorjaar ook eens wilt komen kijken/leren/helpen dan laat je dat maar weten.

Mest nu zelf!

Onze moestuin bemesten we. Zo heet dat.  En daarvoor kun je bij Velt biologisch bemestingsadvies krijgen – gratis als je lid bent. Dat bemestingsadvies geeft dan aan hoeveel compost, kalk en nog een paar zaken je best aanbrengt op je grond, maar zegt niets over … mest.

Wie ecologisch tuiniert, werkt met compost. Als je die zelf maakt, kun je daar heel wat mest in kwijt, ja. Rechtstreeks mest ondergraven, dat is not done  in biologische moestuinen, want niet goed voor je bodemleven, bijvoorbeeld. Wat wel mag, en heel hard mag: mest in je composthoop verwerken, en ten tweede je tuin tijdens de winter afdekken met mest van bijvoorbeeld paarden.

Hoe ging dat vroeger?

Voor de komst van de aardolie verzamelden de boeren alle mest die ze vast konden krijgen.

Ten eerste: dierlijke mest. Door de verpaarding van het Vlaamse verkavelde landschap gooien paardenliefhebbers je tegenwoordig om de oren met hun keutels, maar dat was ooit anders. Dieren dienden eeuwen lang niet enkel als lastdier of voedsel, maar soms (vooral) voor de mest die ze produceerden.

Van voor de Keltische tijd tot aan de industriële revolutie bestonden Europese dorpscentra namelijk uit hoeves met daar rond de akkers. Op de gronden aan de rand van het dorp lieten de boeren hun dieren dagelijks grazen. Door die dieren in de potstal te laten overnachten en/of overwinteren kon de boer dan de nodige mest verzamelen om zijn akker (dicht bij het erf)te verrijken. Biomassa stapelen, heet dat nu in permacultuurliteratuur.

Zo kreeg je aan de dorpsrand uiteindelijk verschraalde gebieden, waar dan enkel heide wou groeien. Aan veel buitenwijken plakt die naam zelfs nog: Veerle-Heide, Rotselaar-Heikant, bijvoorbeeld. Meer nog: het volk dat in dat marginale gebied woonde, ging – door de afstand – nooit ter kerke, en heette daarom letterlijk heidenen. Allez, dat weten we dan ook alweer…

Mensenmest?

En dan: onze eigen, menselijke mest. Duizenden jaren lang werden menselijke meststoffen in de landbouw gebruikt; waarom doen we dat nu niet meer? Ooit werd er zelfs zeer lucratief handel gedreven in menselijke uitwerpselen – lees hierover de onvolprezen Nederlandse vertaling van ’Farmers of forty Centuries’ van F.H. King, door Sietz Leeflang, getiteld ‘Vierduizend jaar kringlooplandbouw‘. Nu spoelen we onze drol gewoon zover mogelijk weg, met massa’s drinkbaar water, meestal. Tonnen en tonnen stikstof, fosfor en kalium gooien we zo weg.

Wie nog niet bekend is met het composteren en hergebruiken van eigen plas en drol: leess Humanure, het heerlijke boek van Joseph Jenkins. Mijn slogan mag er ook zijn, vind ik: Sluit je kringloop, open je kringspier!

Serieus nu: de meest voor de hand liggende output van de mens is immer wat er uit ons zelf komt.

Composttoiletten zijn er in verschillende soorten en prijzen. Zelf heb ik een poepsimpel getimmerd model met een emmer eronder. Kijk naar je gemak en je portemonnee!

Iedere tuinbezoeker wordt hier ook uitgenodigd om het toilet te bezoeken. Steevast heb ik het dan over de blijde boodschap of een persoonlijke bijdrage aan de vruchtbaarheid van de tuin. Aan het composttoilet ligt dan ook een A4-tje met de nodige instructies en motivatie: zo wordt het toiletbezoek helemààl interessant.

Voor fronsende, nieuwsgierig geworden lezers:

  • Zo’n zelfgeknutseld verplaatsbare toilet gaat wel eens mee op voordrachten: handig!
  • Het staat meestal achter in het tuinhuis; iets te fris in de winter, dat wel;

    composttoilet anno 2014, met grote curverbak als opvang
    composttoilet anno 2014, met grote curverbak als opvang
  • Ik strooi met kaf, dat ik gratis bij een maalder haal; zaagsel of houtsnippers werken even goed, hoor;
  • Ik laat de emmer niet te vol worden…;
  • De inhoud gooi ik op de composthoop en daar broeit alles lekker mee tot een mooi eindproduct. Uiteraard moet je een kringloop van heel eventuele besmetting voorkomen, door goede compostering. (Terzijde: kattendrollen in de moestuin, dat is pas een haard van wormbesmetting!)

Hoe zit het met de hormoonverrijkte damesplasjes, met onze uitscheiding na inname van antibiotica. Kunnen onze bodemfauna en –flora wel omgaan met al die farmaproducten?
Antwoord van http://villavanzelf.wordpress.com: die pillenrestjes worden beter (en zelfs volledig) afgebroken in een warme composthoop dan in (koud) oppervlaktewater.