Hazelstaken

Hartje kwakkelwinter of niet, vandaag oogstte ik weer hazelstokken. We hebben één hazelaar staan, al sinds 2002, geloof ik, en niet zozeer voor de nootjes. Die struik levert ons al jaren veel geriefhout, gewoon zoals voorouders ook hun stelen en stokken uit hakhout haalden. Ik beperk dat hakhoutbeheer tot onze hazelaar.

Enkel de mooiste lange rechte takken van een dikke duim dik zaag ik af, en dan knip ik de fijne takjes eraf. Hierboven zie je de dertien geoogste takken voor en na dat trimmen. Die fijne takjes zijn goed rijshout voor onze halfhoge erwten straks, en van die lange bonenstaken maak ik in mei mooie wigwams voor onze staakbonen.

Ik zaag elke stok schuin af, zoals je ziet. Zo hebben de stokken al meteen een punt, en duw ik ze later makkelijker in de grond. En op een schuin afgezaagde wonde blijft regenwater niet staan, heb ik ergens gehoord.

In ieder geval reageert de struik op deze snoeibeurt door nog meer, nog rechtere bonenstaken aan te maken. Onze inheemse bamboe, zeg ik soms, niet woekerend nog wel. Hazelstaken gaan amper een goed jaar mee, maar tegen volgende winter hebben we er weer verse. En de oude stokken/stukken dienen vaak nog een jaartje ergens in de moestuin, voordat de elementen ze weer opnemen in de kringloop.

Tagetes minuta

(Voor het aaltjesverhaaltje: kijk meteen onderaan dit artikel)

Klaar voor een lekker kopje thee?

Ik kweek al vijf jaar dit boeiende zusje van het gewone afrikaantje. Een boeiende plant, die ook een plekje in jouw moes- en kruidentuin verdient.

Tagetes minuta komt uit de zuidelijke helft van Zuid-Amerika. Niks met Afrika dus. Andere namen zijn: Chiquilla-afrikaantje, huacatay, Peruviaanse munt en zwarte munt. Munt? Ja, het blad geurt naar snoep, appel, zoethout: het is heerlijk in thee (goed voor de maag, en bij griep en verkoudheden), en in Zuid-Amerika kweken ze dit kruid als smaakstof voor de snoepindustrie. Peruvianen maken een hartige groene saus met huacatay!

De naam minuta duidt op de piepkleine bloemetjes die in de nazomer verschijnen. Maar: tegen die tijd zijn de planten wel twee meter hoog. Ook de zaadjes zijn klein, en je oogst ze pas tegen het eind van de herfst. Bij mij zaait Tagetes minuta zich al een paar jaar enthousiast vanzelf uit. Geen probleem: ik geef plantjes weg, of ik maak er meteen thee van, of ik gebruik ze als geurige mulch.

Hoe begin je aan de teelt? Je zaait huacatay in april voor in potjes, en plant ze na half mei buiten. En/of je zaait in mei/juni buiten. Die late zaai zal wellicht niet meer bloeien, maar je kunt volop oogsten.

En hoe zit dat met aaltjes? Goh, nog minder effect dan die andere Tagetes. En zelfs dat is een mythe waar ik niet meer aan meedoe. Geef mij maar lekkere thee van huacathay.

Soorten en rassen

Hoeveel soorten tomaten kweek je? vraagt een bezoeker. En dan antwoord ik naar waarheid: Eén! O ja, dan snapt ie het.

Ik maak er even een schemaatje bij, bijvoorbeeld van de Alliumfamilie:

Elke soort geef ik hier een andere kleur, maar mijn schema is verre van volledig. Zo zijn er nog meer dan duizend andere soorten Alliums, over de hele wereld verspreid: Chinees bieslook, kraailook, goudlook ken je misschien.

Ja, moeder natuur brengt heel veel soorten voort. En de mens, die is de lekkerste en nuttigste soorten zelf gaan kweken, al meer dan tienduizend jaar geleden.
Binnen elke soort is wel wat natuurlijke variatie. In streek A begonnen ze de meer rode uien te selecteren, en in andere streken de rode of de gele. Als je dan jaar na jaar de uien met de meest gewenste kenmerken bijhoudt voor zaad, dan ontstaat een ras. Er zijn nog veel meer uienrassen, van heel oude tot heel moderne, en in veel maten en vormen en kleuren. Maar al die rassen horen tot de soort Allium cepa, dus ui.

Ras = variëteit. Soms vind je de term cultivar ook. Dat is de verkorting van cultuurvariëteit.

Idem met prei: in Egypte kweken ze heel andere preirassen dan hier, en er zijn vroege tot heel late (vorstbestendige) rassen. Allemaal geduldig door boeren en veredelaars geselecteerd, generaties lang.

Van daslook zijn er bij mijn weten geen rassen. Bieslookrassen zijn er wel, maar enkel specialisten houden zich daarmee bezig.

Je kunt twee rassen met mekaar kruisen. Als je courgetteras A met courgetteras B kruist, dan komen daar het volgende jaar weer courgettes van, die van beide ouders iets hebben. Voor een labradoodle heb je twee hondenrassen nodig. Appelveredelaars kruisen twee appelrassen, en houden dan de beste nakomelingen bij – zo selecteren ze nieuwe rassen.

Maar prei kruist niet met ui, selderij niet met peterselie, appelen niet met peren: want dat zijn telkens verschillende soorten, en die kruisen in de regel niet. Er zijn uitzonderingen: paard x ezel, dat geeft een (onvruchtbaar) muildier, en zo nog enkele.

De natuur brengt soorten voor, de mens schept rassen: onthou het gewoon zo.

En, hoeveel soorten aardappel plant jij komende lente? Ik één, jij normaal gezien ook. Tja, er is nu eenmaal dat soort mensen dat soort en ras door mekaar haspelt 😉

Bed en pad deel 2

Ik ben gek op moestuinbedden. Maar huppel ik lustig naar het tuincentrum om die obligate planken en bijhorende potgrond? Goh, de hoofdzaak is dat je niet – of nauwelijks – op je bedden loopt, en daar helpt een duidelijke afbakening bij, dat wel. Daar zijn heel veel leuke oplossingen voor, en veel ecologischer dan wat de commercie je aanprijst.

Stoeptegels!

Vergeet alle commerciële praat én ook de rest van dit artikel, en ga resoluut voor stoeptegels! Die klassieke 30 x 30-tegels, ja, in oerdegelijk beton. Met wat slimheid en geluk vind je ze gratis. Zo brak onze buurvrouw dit voorjaar haar terras op: ik was er als de kippen bij.

Stoeptegels zijn ideaal voor moestuinpaden. Je legt een rij, gewoon op je genivelleerde onkruidvrije grond. Dat is je instant pad, met het bed ernaast: niks boorden, niks aanvulgrond. Sorry, tuincentra!
 Je kunt die tegels later nog makkelijk verplaatsen of meenemen naar je volgende tuin. Ja, stoeptegels mogen van mij de volgende trend in moestuinland worden!

Klassiek afgeboord

Ach, voor wie gehersenspoeld is door de handel en het internet: neem vier planken en timmer een bedje van 120 cm breed en lengte naar keuze. Zaag, schroef, zet je constructie ter plekke op rulle grond: je moestuinbed is klaar!

Voor de duurzamer denkende tuiniers onder jullie: mag elke houtsoort, en hoe dik en hoe hoog moeten die planken zijn? En ook: hoe lang gaat dat mee?

Eerst het cynische antwoord: je tuinwinkel verkoopt je met veel plezier grenen planken. Meestal geïmpregneerd. Die gaan vlot over de toonbank, rotten na maximum vier jaar, en dan staat de klant daar terug om meer planken.

Het serieuze antwoord dan:

  • Blijf met je tengels van geïmpregneerd hout af. De schimmelwerende producten die erin en erop zitten, zijn niet goed voor al je goeie bodemschimmels – die maken geen onderscheid tussen hout en grond – en ook niet voor je gezondheid. Dus ook niet kopen voor je schutting en je schommel. Geïmpregneerd hout dat na enkele jaren doorgerot is, dat hoort bij het chemisch afval.
  • Kies je voor duurzamer hout, à la robinia, castanea, eik? Een aantal boomsoorten maakt looizuur/tannine aan, met name om hun hout onappetijtelijk te maken voor schimmels, insecten of bacteriën. En net robinia, castanea en eik bevatten veel van die tannine, vandaar dat hun hout ook lang meegaat in contact met vocht en grond.
    Het is wat meer zoeken naar die sterkere houtsoorten en meestal wat meer betalen. Ik pleit hier even onverholen voor de dikke eiken planken van het bedrijfje VOF De Jannen in Ravels: de prijs en hun ecologische verhaal verrasten me in zeer positieve zin, en die planken gaan minstens tien jaar mee.
  • Dik dus. Hoe dikker je plank, hoe langer die weerstand biedt tegen het o zo gretige bodemleven.

Of koop een andere rand

Ik zie ook andere bedranden in tuincentra en tuintjes. Een greep uit dat assortiment:

  • Ecolat wordt gemaakt van afvalplastics. De grijze strips, in verschillende mate, worden als ecologisch en onverwoestbaar verkocht. Ik vind ze nogal duur voor een recuperatieproduct, en ik zie ze wel her en der barsten en breuken vertonen na enkele jaren.
  • Betonnen boordstenen, typisch 20 cm hoog, zijn dan weer belachelijk goedkoop en overal te vinden. Maar: (nieuw) beton heeft een hoog ecologisch prijskaartje.
  • Cortenstaal: de ultieme chic, ook al wegens de prijs en de giga ecologische voetafdruk. Ik pas.

Vooral beton en cortenstaal gaan minstens een eeuw mee. Zal je moestuinhobby even lang duren?

Recuperatie: graag!

Vooral bij het zien van een cortenstaalmoestuintje denk ik: brrr, grove overdimensionering. Geen sorry voor deze volle kritische laag, ik ben en blijf een zuinige boerenzoon. Met als simplistische redenering: Wat goed is voor de economie, is slecht voor de planeet. Nu ja, meestal.

Zelf heb ik vorige winter grenen afbraakkepers tot mooie bedranden verwerkt. De buurman vond mijn ontwerp knap en vooral heel netjes. Ook op deze gratis recuperatieboorden ben ik trots:

  • Bommabetonboordjes. Ik ben dan wel tegen nieuw beton, maar ik hergebruik van die gekregen golvende boordstenen met liefde.
  • Flessen, vertikaal in de grond geduwd.
    Mijn voorkeur gaat uit naar die vierkante olijfolieflessen. Voor dat aparte onverslijtbare cachet.
  • Stammetjes van allerlei snoeihout, 30 cm lang, waarvan ik de onderste 15 cm de bodem in klop. Na een tot drie jaar – weer naargelang de houtsoort – groeien ze vol zwammetjes, vooral elfenbankje.
    En dan vergaan ze, en intussen heb je weer vers snoeihout. Het is een simpele manier om extra koolstof in je grond te pleuren. Let op: gebruik hiervoor geen wilgentakken, want die schieten meteen weer uit.

Ik zag bij gelijkgestemde tuiniers ook al oude bakstenen, op een rij als afboording. En sparrenstammetjes, netjes neergelegd: na twee jaar heeft het bodemleven ze opgevreten, maar dan neem je toch gewoon verse stammetjes. En stoeptegels, op hun kant, en voor de helft ingegraven. (Maar stoeptegels gebruik ik liefst horizontaal) Ah, die creatieve tuiniersgeesten en -handen!

Recuperatie: niet doen!

Dakpannen half ingraven, dat heb ik al gezien en zelf ook gedaan. Mooi, kunstig! Maar: ze vriezen volgende winters kapot, en da’s jammer van het werk.

Helemaal niet goed, wegens chemische troep die je niet in je bodem wilt, laat staan in je groenten en kruiden:

  • Geverfd of gebeitst (of geïmpregneerd) hout
  • Autobanden: vol cadmium en zo.
  • Treinbielzen bevatten polycyclische aromatische koolwaterstoffen, afgekort PAK’s

Verhoogd?

Moet een moestuinbed per se hoger zijn dan je pad? Als je glossy magazines, Pinterest en (alweer) de tuinwinkelbranche moet geloven; jà! Twintig centimeter, een halve tot hele meter: hoe hoger hoe beter, het lijkt wel een dogma.

Nuchter, ecologisch echter:

  • Al die aanvulgrond moet ergens vandaan komen. Tuincentra verkopen jaarlijks tonnen turf- en andere potgrond aan verhoogdebedbelievers. Kassa, maar niet goed voor moeder aarde. En is die aanvulgrond wel zuiver?
  • In heel veel tuinen heb je gewoon goede grond. Mits wat compost en verstandige liefde geeft die volop groei en vrucht. Eigen grond eerst.
  • Hoe hoger, hoe droger. Je planten willen water, en dat halen ze best en liefst uit de volle grond, want daar wortelen ze diep, tot waar het grondwater zit. Wil je echt een verhoogd bed, dan moet je met name in droge hete zomers minstens een keer per dag gieten.

Verhoogde bedden hebben wel hun nut, hoor:

  • Voor wie fysiek beperkt is en toch dat tuingevoel en –gewoel wil houden. Maar: laat de eigenlijke constructie van je verhoogde bakken dan over aan een niet-ruglijder.
  • Als je bestaande bodem te nat is, of vervuild, of vol stenen zit of ligt. Je hebt je tuingrond niet altijd te kiezen.

Paden en paadjes

Ik maak een onderscheid tussen:

  • Een of meer hoofdpaden waar je met je kruiwagen door moet. Maak ze minstens 60 cm breed.
  • Zijpaadjes, om tussen je (afgeboorde) bedden te staan, stappen, zitten, hurken. 30 cm volstaat in principe.
  • Rolstoel- en andere toegankelijke paden. Ja, dan verwijs ik je graag door naar onze vrienden bij http://terra-therapeutica.be/

En qua padmateriaal heb je de klassieke gazon- en betonmogelijkheden, plus:

  • Moestuinpaadjes bestonden tot honderd jaar geleden uit aangestampte blote grond, ook in de commerciële tuinderijen. Als je er maar genoeg op loopt, groeit er weinig onkruid op zo’n pad. En: vroeger was er wel altijd wel een ongeschoolde kracht om de paden te schoffelen.
  • Leve de recuperatiestoeptegel – zie boven. Onderhoudsvrij, nota bene!
  • Houtsnippers/-haksel. Zelf krijg ik graag schaafsel van een houtbewerkende vriend. Ik strooi om het half jaar een extra laagje. Als het hele pad te dik wordt, en/of het materiaal te ver verteerd, dan schep ik de hele halfvergane laag op en ik breng dit prachtige materiaal naar de composthoop. Dat doe ik om de paar jaar.
  • Ik kreeg vorige winter afgesneden siergrasstengels van de buurvrouw. Taai spul (die Miscanthus bedoel ik), en ik legde er een laag van op enkele paden. Bij wijze van proef, en ja, het gaat minstens een half jaar mee.

En dan nog een parabel voor de goede verstaander:

Jip had een tuintje van 60 m2, zijn buurvrouw Janneke ook. Hij betegelde eerst zijn hele tuin met blauwe steen, en zette er dan moestuinbakken op. De tuinwinkel zag hem graag alle materialen aankopen, maar onze planeet kreunde.

Janneke tuinierde in haar volle grond: zij hergebruikte betonnen tegels als paadjes, en strooide compost op haar bedjes.

Er kwam een hete zomer. Jip pufte op zijn hitte-eiland, en sleurde met gieters en parasols. De groenten van Janneke wortelden diep, en zij las een boek onder haar druivelaar.

 

Bed en pad – deel 1

Heb je kaarsrechte moestuinbedjes en -paadjes, met een strak wisselteeltplan? Of werk je met ronde en kronkelende vormen, en zaai en plant je je groenten vrolijk door mekaar? Of is je moestuin één grote vlakte waar je per 1 maart aan de linkerkant uitjes begint te planten, een maand later en een rij verder de aardappelen, enzovoort? Zelf ben ik van de vaste-bedjes-en-paadjessoort, en hier mijn pleidooi voor die manier van denken, pardon: werken.

Het snipperpad van grootvader

Hoe ik ertoe kwam

Alle indelingen of niet-indelingen moeten kunnen, vind ik: leve de diversiteit onder tuiniers. Maar: ik ben de voorbije jaren zoveel te weten gekomen over paden en bedden, dat ik het per se met je wil delen.

Ik was dertien toen ik mijn eerste lapje grond kreeg. Groenten stonden er al genoeg in de moestuin van mijn ouders, dus ik stortte mij op de bloemen. Maar wat ik wou zeggen: al meteen zette ik paadjes uit in dat driehoekig tuintje van amper vijftig vierkante meter. En dus ook bedjes. Ik zorgde gewoon dat ik overal bij kon vanaf de paden, en dus kregen die bedjes een maximumbreedte van twee keer mijn armlengte.  Zo hoefde ik nooit op de bedjes te stappen, het leek me de logica zelve. Het werd een bochtig bedden-padenpatroon, en het ontstond vooral ter plekke. Ik schetste het ook vlijtig in mijn tuinschriftje. Ik geef toe, ik ben nogal een planner op tuingebied, maar dan ook weer niet tot in de details, hoor: al in mijn eerste tuintje mochten sommige planten zich vrolijk uitzaaien.

Sinds die jeugdtuin werk ik dus al met bedden van ongeveer 120 cm breed, en paadjes ter breedte van mijn voeten (maat 43), met ook vaak een hoofdpad op kruiwagenmaat (dus 60 cm).  Veel later, in 1995, op een permacultuurlezing, hoorde ik dat je je bodem niet mag/moet betreden, en dat je dus best met (haha) permanente bedden en paden werkt.  Waarom onbetreden grond jouw leven en dat van je groenten zoveel beter maakt? Steeds meer wetenschappers zien het, ik observeer het elke dag – nu jij nog, of je buur.

Paadjes en bedden, eind maart. De bedden staan al – of nog – vol eetbaar groen.

De voordelen

Wil je als moestuinier een rulle bodem? Je planten in elk geval wel: die groeien immers beter in losse grond. Dat komt zo: tussen de vele zandkorrels en kleideeltjes en alle andere gronddeeltjes zitten er van nature ook poriën.  Eigenlijk een heel netwerk van poriën: hap eens in een luchtige cake, en je ziet meteen wat ik bedoel. Gecompacteerde grond daarentegen is zoals kleffe, ongerezen cake: verre van aangenaam voor de gebruiker.

En er zijn veel spelers in je bodem: plantenwortels, lucht en water, voedingsstoffen, en al dat kleine bodemleven.  Die hele jungle beweegt zich vlot via  dat poreuze netwerk.  Als je je grond compact maakt door erop te stappen, dan zijn er nauwelijks poriën, en daardoor ook veel minder soorten én aantallen bodemleven.  In de jungle, in je darmen en op je huid, overal waar leven zit, daar geldt een miljoenen jaren oude natuurwet: hoe groter de biodiversiteit, hoe sterker het natuurlijke evenwicht.

Twee voorbeelden:

  • Dat poriënnetwerk huisvest onder meer roofaaltjes. Dat zijn heel nuttige, iets grotere aaltjes, die op de kleine schadelijke aaltjes  jagen.
  • Pieren maken onderaardse gangen, plantenwortels ook, ze gebruiken ook heel graag mekaars gangen – én dat doen ze het allemaal beter in onbetreden grond.

Ook voor de waterhuishouding van je tuin doet een bedden-padensysteem wonderen:

  • Als het regent op een dichtgetrapte grond, dan blijft het water er in plassen op staan. Het kan niet weg, het spoelt weg en dat is zonde. In een luchtig, onbetreden bed vindt het regenwater zijn weg naar beneden, door alle poriën heen, naar de broodnodige grondwatervoorraad.
  • Dat netwerk van poriën werkt ook in de andere richting, en dat merk je in droge periodes. Zoals in een suikerklontje waarin je koffie als vanzelf omhoog gezogen wordt, zo stijgt het water als vanzelf op in de vele poriën. Capillariteit heet dat. Een harde kandijklont zuigt geen koffie op, een aangestampte grond geen water. Maar in een moestuinbed vol natuurlijke minikanaaltjes vindt het grondwater vanzelf zijn weg naar de plantenwortels – en vice versa.
    Mensen op de paadjes, groenten in de bedden. Da’s ordelijk.

Verdere voordelen:

  • Het regende de hele dag vandaag, behalve rond drie uur. Van op het paadje ging ik wat spinazie en koriander plukken, en prille palmkoolscheuten voor het avondeten.  Natte grond betreden of bewerken geeft structuurbederf, citeer ik mijn pa, die dat weer had van zijn landbouwcursus anno 1942.
  • En passant wiedde ik ook wat vogelmuur voor onze kippen. Onkruidjes, groot en liefst klein, kun je immers heel vlot uit losse bedgrond trekken.  Zelfs penwortels als die van paardenbloem laten zich met één hand verwijderen.
  • Je schoeisel blijft netjes, en je vervoert geen schimmelsporen en onkruidzaden van en naar je bedden.

O, en voor je denkt te moeten krabben en roeren en te scheppen in je tuin, om die luchtig te maken:  het bodemleven is veel efficiënter dan onze gereedschappen, en maakt onze bedden van jaar tot jaar nog beter doorlaatbaar.

Verlies je zo niet veel ruimte?

Jawel, bij een bedbreedte van 120 cm en een padbreedte van 30 cm verlies je rekenkundig gezien 20% van je moestuin. Voor je bodem klopt die rekening niet: wat je verliest aan kwantiteit, win je dubbel terug aan kwaliteit. Zo wijzen onder meer studies uit met boeren die vaste rijpaden gebruiken, al is het gewicht van een tractor nog niet echt te vergelijken met dat van een tuinier.

Het is ook een kwestie van ergonomie, hoor. Kom eens mee naar dat andere bed, in onze slaapkamer. Ook daar is ruimte rond het bed, toch? Of voor en naast je toilet heb je toch ook manoeuvreerruimte nodig? Wel, diezelfde redenering trekken we gewoon door naar de moestuin.

Die bedden-paadjesmethode is trouwens veel ouder dan je denkt. Bijvoorbeeld: op foto’s van Parijse en Schaarbeekse tuinderijen anno 1900 zie je altijd datzelfde systeem. Pas met de mechanisatie van de landbouw, vooral vanaf de jaren 1950, werden die paadjes vernield en vergeten.

Stoeptegels zijn het handigst om paden aan te leggen.

Het principe

Principes zijn zoals scheten: ooit moet je ze laten. Ik ben niet heiliger dan die man-met-jurk in Rome. Als ik aardappelen rooi, dan zet ik bijvoorbeeld soms een voet in dat bed. Of als ik een ontsnapte kip in de moestuin moet vangen: nood breekt wel eens wet.

Met de jaren is het meer dan een techniek geworden, maar veeleer een houding, namelijk  van respect voor de bodem die ons voedt. Zodra onze kleindochter kon stappen, leerde ze het ook: mooi op de paadjes blijven, met opa. Als een klein kind het kan, kun jij het ook.

Onkruid vergaat niet (deel 3)

Vandaag drie belangrijke trucs om ongewenste planten onder de knoet te houden.

Onkruidwerende teelten.

Als je een braakliggend stuk grond hebt, zegt de ouwe buurman steevast: Daar moet ge het eerste jaar patatten op zetten. En dat werkt, ja, mits slim toegepast. Neem om te beginnen een laat ras, dat maakt extra veel loof. Weet je nog: onkruidzaden kiemen als ze licht zien? Wel, dat loof bedekt de grond maanden lang, en zo krijgen eenjarige onkruiden weinig kans. Nog beter: plant resoluut het aardappelras Sarpo Mira. Dat maakt ontzettend veel loof en ferme aardappelen, en is vooral helemaal bestand tegen de aardappelziekte.

sarpo mira oogst je pas in het najaar, en staat dan nog volop in blad
Sarpo Mira oogst je pas in het najaar, en staat dan nog fris in blad

Pompoenen werken op dezelfde manier: hun weelderige ranken zorgen van juni tot oktober ook voor een totale bodemverduistering. Niet meer naar omkijken tot de oogst dus.
Het enige dat je met aardappel en pompoen moet doen, is na het planten een paar keer schoffelen tussen de rijen, tot het gewas alles dichtgroeit. Rastip, alweer: neem Hokkaido’s of gelijkaardige kleinvruchtige, en vooral lekkere rassen.

Een derde teelt met dezelfde onkruidonderdrukkende kwaliteiten is phacelia: da’s een Californische groenbemester. Geen eetbare plant voor ons, maar de zachtpaarse bloemen zijn perfect bijenvoer. Zaai tussen april en half augustus, in rijtjes met telkens 25 cm tussen. Dit plantje kiemt razendsnel, je schoffelt twee keer tussen de rijen en daarna is je tuin één zee van fijn ingesneden blad. Een paar weken later: volop bijengezoem!

Deze drie superonkruidwerende planten zijn eenjarig. Na de eerste herfstvorst mag het loof als een dekentje blijven liggen: die mulch verteert de hele winter, en houdt je bodem nog steeds onkruidvrij. Het volgende voorjaar hark je de resten bij mekaar: goed materiaal voor je composthoop. Je grond is dan zo goed als onkruidvrij.

Zaai duidelijke rijtjes.

Je kunt op veel manieren zaaien: in rechte rijen, in kunstige bochten, of breedwerpig overal een beetje. Vrijheid blijheid, hoor. Ik strooi graag wat in het rond, kijk maar.cropped-pluktuin-290311-4.jpgMaar hoe weet een beginnende tuinier dan welke kiemplantjes de goeie en de slechte zijn? Om het nog erger te maken: wortel, peterselie, pastinaak en veel andere gewone groenten kiemen tergend traag – en onkruidzaden vreselijk snel. Rijen helpen dan, want tot nader order groeien onkruiden niet vanzelf in rechte rijtjes.

Met een plantkoord en een schoffeltje kun je heel ouderwets een mooie rechte rij maken. Of: je legt de steel van je hark (of zo) op de rulle grond, drukt even aan, en – presto! – je hebt een kaarsrecht geultje. Van mij mag je ook rondere, organische rijtjes trekken in je grond, het is maar waar je je goed bij voelt.

Markeer die rij in ieder geval. Met een labeltje, stokje – en hou ook in een schriftje of Excel bij wat waar wanneer de grond in ging: ikzelf vertrouw niet meer blindelings op mijn geheugen.
Ik ga nog een stapje verder met dat markeren van de rijen: in elke rij, om de tien tot twintig centimeter, stop ik een stokje. Gewoon een stukje aardpeerstengel van vorig jaar, of een gesnoeid twijgje van om het even welke boom of struik – behalve wilg, want die wortelt meteen: niet de bedoeling! Ons wortelbed ziet er dan na het zaaien uit als vier rijen vol stokjes. Ik kan dan, een week na het zaaien, al een keer rustig schoffelen tussen die rijen: het eerste onkruid kiemt immers snel, en worteltjes traag.
Wat ook helpt: zaai, in dat wortelgeultje, om de tien of twintig centimeter één radijszaadje. Dat kiemt snel en maakt de rij zo zichtbaarder.

Schoffel slim.

Hier in het Hageland zeggen grijze-tuiniers-met-grijze-tuinschort: de grond krabben (met een krabber). Elders spreken tuiniers van hakken, of schoffelen. Vooral dat laatste woord hou ik aan, en ik bedoel daarmee: heel oppervlakkig de onkruidplantjes en de bodem wegschrapen. Het snijvlak van de schoffel glijdt en snijdt door de (wortel van de) ongewenste planten heen, net op of onder het oppervlak. Dieper, heviger hakken haalt alleen maar nieuwe, kiemgrage onkruidzaden boven: niet doen, dus.

Schoffels en hakken bestaan in alle maten en kwaliteiten. Ik ben gek op mijn twee puntschoffels, waarmee je duwt in plaats van trekt. Ik heb ze van www.sneeboer.nl, ze hebben een ergonomisch superlange steel plus handvat.

werken met de duwschoffel, dat gaat nogal vooruit (1)Hierboven die met een roestvrij stalen blad van 20 cm breed voor het grove werk, en dan gebruik ik ook een fijner blad van 10 cm breed. Naar mijn ervaring werkt zo’n duwschoffel ongeveer vijf keer sneller dan een gewone trekschoffel.

Al even handig, maar dan als handschoffeltje, is mijn razor hoe van Burgon and Ball. Scheermesschoffel, letterlijk. Een Japanse kruising tussen sikkeltje en handhakje, superlicht en –scherp. Ik heb dat nieuwe speelgoed nog maar enkele maanden en ik kan het niet meer missen. En ik hou het dunne stalen blad op snee met een wetsteentje.

razor hoe (5)
Goed gereedschap is het halve werk, goed gebruik het andere, en timing is alles. Droog weer is dodelijk voor weggeschoffelde planten: ik schoffel dus bij voorkeur in de ochtend van een aangekondigde zonnige en/of winderige dag. Op tijd en regelmatig ook, wanneer de ongewenste plantjes nog klein zijn. Een jeugdherinnering hierbij: buurman Henri, gepensioneerd en ADHD-er, stond elke morgen al het minste onkruidje op te wachten met zijn schoffel. Realistischer is een tot twee keer per week schoffelen, hoor.

schoffelen, voor en tijdens en na (1).JPG
En mag dat onkruid dan blijven liggen? Schiet dat niet meteen weer op? Wees gerust, wees slim en bespaar je de moeite van het oprapen: als je ze in jonge toestand, én bij droogte, wegschoffelt, overleven die ongewenste kiemplantjes je schoffelbeurt niet. Ik laat ze liggen, als een soort van mulch.

Onkruid vergaat niet (deel 2)

Wat ik me al heel lang afvraag: Waarom vreten slakken wel sla, maar geen onkruid? En waarom groeit onkruid sneller dan mijn groenten? Voor het antwoord nemen we eerst de teletijdmachine.

HPIM4281
Biggenkruid is verwant met paardenbloem, en dus vaak ook ongewenst. Lekker in een slaatje.

Jagers-verzamelaars

Kom mee, naar een Syrische vallei, elfduizend jaar geleden. Jij en ik gaan vandaag op zoek naar wilde peenwortels voor het avondmaal. Mandje in de ene hand, graafstok in de andere. Hé, wat zie je er knap uit, met enkel je konijnenbontbroekje aan!

Waar de rivier vorig jaar vruchtbaar slib afzette, daar groeit een hele strook wilde peen. We gaan er regelmatig een maaltje wortels graven: die zijn dun, wit en vezelig. Een heel klein beetje zoet ook – daar is het ons om te doen – en vooral heel aromatisch. Mijn moeder kookt ze vooral samen met wilde granen.

We graven met onze stokken, ik vertel een mop. Maar dan neemt het gesprek een historische wending (Ik vertaal simultaan uit het oer-Syrisch)

  • Hé, gast, deze peen is dubbel zo dik als de andere! (noot van de vertaler: dus 1.6 cm plaats van 0.8 cm)
  • Kom, we graven hem helemaal uit. Moeder zal content zijn!
  • Of wacht, we laten hem zitten.
  • Hoe bedoel je: laten zitten?
  • Ja, dan maakt ie volgend jaar zaad en dan komen daar allemaal dikkere penen van.
  • Als jij dat denkt, goed. Maar ik had ‘m liever meteen opgegeten.
    Zet er een stokje naast, dan herkennen we ‘m volgend jaar.

Fast forward naar twee jaar later, dus 10998 jaar geleden, zelfde plaats:

  • Wat had ik je gezegd?
  • Geniaal, man. Zeg, als die dikkere penen weer zaad maken, dan kom ik er eens plukken.
  • En dan?
  • Dan strooi ik dat zaad ook op andere stukken grond.
  • Syrieus, gast? Als dat lukt, kunnen we alle dagen penen eten.

Slow veredelen

Dat waren de eerste veredelaars, zo ongeveer ging het eraan toe. Ook met andere eetbare wilde gewassen: vooral een- en tweejarigen, die de verzamelaar vanzelf al plukte. Heel af en toe zit er in zo’n populatie planten een afwijkertje, want mutaties komen in de beste families voor. En het is een kwestie van goed kijken, dat zal bij alle latere veredelaars blijken.

Archeologen bevestigen het: veredeling ging allemaal heel traag, die eerste duizenden jaren. Dagelijks overleven was de kunst, er was niet veel tijd voor experimenten als hierboven. Zaden en kennis uitwisselen, dat wel. Generaties gaven tradities door, en zaden werden al gauw handig om te ruilen. De bruid kreeg de familiezaden mee om haar nieuwe akker in te zaaien.

De mens selecteerde wilde planten op gewenste eigenschappen, eerst onbewust en dan bewust. De voorouder van tarwe laat zijn zaden gewoon vallen als ze rijp zijn, en op een dag vond iemand een aar waar alle korrels nog aan vast hingen. Veel praktischer om te oogsten, en dat gold ook voor andere wilde granen en peulvruchten.

Welke kenmerken willen we nog, behalve oogstgemak? Zoet (we zijn er verzot op) en productief: dat zijn de twee belangrijkste eigenschappen waarop wij wilde planten selecteerden. En zo werden we van jagers-verzamelaars stilaan boeren.

küttiger wortelen (4)
Een Zwitsers wortelras: Küttiger Rüebli. Wit en fors, niet zo zoet als onze bekende worteltjes.

Sla

Neem nu wilde sla: die plant ken je, zonder het te weten. Ze staat op bouwpuin, in bermen, en groeit tot anderhalve meter hoog. Dat grijsgroenbladige onkruid is vreselijk bitter en heeft stekels op de nerven. Jakkes! En dat is ook de bedoeling. Planten zijn geëvolueerd zonder pootjes om weg te lopen van planteneters. In de loop van miljoenen jaren (Darwin alweer) hebben enkel de onvreetbaarste planten zich voortgeplant. Ze verweren zich met chemie (vieze smaak tot zelfs gif) en scherpe onderdelen. Dat werkt over het algemeen prima! (Natuurlijk is er altijd wel één plantenetertje dat mee evolueert. Coloradokevers vinden giftig aardappelloof heerlijk.)

Sla dus. De Oude Egyptenaren selecteerden al een slavariant die veel zaad voortbracht. Dat gold als afrodisiacum, vooral omdat (half-)wilde sla een flink erecte plant vormt, met suggestief melksap in de bladeren. De Grieken en later de Romeinen selecteerden die oersla dan weer op bladproductie: het bittere blad was goed voor de spijsvertering, zeiden ze. Romeinse sla dus, maar om appetijtelijk te worden, moesten ze dat bittere blad bewerken met zout en/of azijn.

Onze kropsla dan, tweeduizend jaar later, is al helemaal weggeselecteerd van die bittere, wilde voorouders. Kijk: toen ik kind was, haalde mijn moeder zorgvuldig de bittere nerven uit de kropsla. Nu doet ze dat niet meer. Ligt dat aan mijn moeder of aan de sla? Het tweede: zelfs in de laatste halve eeuw hebben veredelaars sla nog zoeter/sappiger en vooral minder bitter gemaakt. Overigens: mijn moeder haalde indertijd ook de pikante schil van de radijzen, nu niet meer. Tegenwoordig gaat dat veredelen steeds sneller en doeltreffender. Goed voor de kok en zijn eters!

Valse competitie

Maar ook goed voor de tuinier? Goed voor rups, luis en slak, ja! Als zij een onkruid – naar keuze: taai, bitter of stekelig – naast een gecultiveerd gewas – zoet en sappig – zien staan, dan is hun keuze snel gemaakt. Vorig jaar kweekte ik een rij voederbiet naast onze rode biet: je mag drie keer raden waar de haas zijn tanden in zette. Onze smaakpapillen zijn niet uniek in het dierenrijk: iedereen gaat voor snelle suikers en de gemakkelijke hap.

We hebben dus, door al dat selectiewerk, de plant onder meer haar tanden en klauwen ontnomen. Veel van die bittere wilde stoffen zijn ook gezond voor ons, en we hebben ze weg geselecteerd.
Maar ook een deel van de groeikracht: daarvoor neem ik die wilde sla weer. Stel dat je een rijtje wilde sla zou zaaien naast een rijtje kropsla: welke zou er snelst kiemen? Die wilde, ja. Welke zou er snelst groeien, doorschieten en zaad maken? Weer die wilde sla. Welke sla wortelt het stevigst? Alweer die wilde voorouder: moderne sla is veredeld om met druppelbevloeiing op te groeien.

HPIM3984
Ik selecteer ook sla: op krokant blad, ziekte- en schietresistentie, én goede beworteling.

Geef toe: onze gecultiveerde gewassen zijn verwend, helemaal soft geworden. Toch delen ze in de moestuin dezelfde niche met wilde een- en tweejarige onkruiden. Wild en tam, ze willen allemaal vruchtbare, zonnige, losgemaakte grond. Heb je nu het antwoord op de vragen in de inleiding?

Voorlopig besluit

Na vorig onkruidartikel en dit heb je ongeveer door wat de strategie is van onkruiden en hoe ze zich verhouden tot onze groenten. Ziezo, je kent de vijand dus al een beetje beter. In een volgend artikel bekijken we dan concrete anti-onkruidmaatregelen voor je moestuin.

 

De eerste radijsjes

Ze zijn zo vroeg dit jaar, en zo lekker. Toen ik twintig was, zei Broeder Theo tegen me: Een goeie tuinier zet met Sint Jozef radijsjes op tafel. En ja, serreradijsjes op 19 maart, dat lukt me de laatste jaren behoorlijk. Ik zaai begin december, meestal drie rassen. French Breakfast en Saxa zijn vaste waarden, en andere rassen test ik ook elk jaar. De ene winter is de andere niet, en soms wint het ene ras, dan het andere. Maakt niet uit.

Wat ze in ieder geval nodig hebben in de beschutting van de serre: regelmatige aanvoer van vocht. Onze serregrond, in al zijn donkere humuskruimels, buffert al prima water, en ik broes om de paar dagen nog een extra plens over het radijzenrijtje heen.

eerste radijs in serre, in bak 50 cm hoog, french breakfast (8)
French Breakfast is met kop en schouders de eerste radijs dit jaar, en dat doet ie wel vaker.

Maar waarom oogsten we zoveel vroeger dan anders? De warme dagen in februari, allicht. Maar ook de nieuwe bak in de serre, geïnspireerd door Achter Glas, het serreboek dat Jos Vanhoecke voor Velt schreef.

Wat leert Jos mij en jou? In de winter en de lente loont het om in een verhoogde bak te zaaien in de serre. Zijn bak bestaat uit een demonteerbare zaaitafel, 85 cm boven de grond en met 10 cm zaaigrond erin. Mijn bak bestaat uit vier betonnen platen van 50 cm hoog, die helemaal gevuld is met grond.

Wat doet dat dan? (Serre-)lucht warmt sneller op dan (serre-)bodem: op een zonnige februaridag haalt je thermometer makkelijk 20 graden op ooghoogte, maar onder je voeten blijft het kil: tussen 5 en 10 graden, bijvoorbeeld. Als je dan bakken-met-grond hogerop brengt, warmen die duidelijk meer op dan de gelijkvloerse grond. In grond op hoogte kiemt en groeit alles veel sneller dan beneden. Vandaar die hypervroege radijsjes.Ik zaai morgen nog Amsterdamse worteltjes in dezelfde bak, en als die in mei geoogst zijn, komen er paprikaplanten in.

eerste radijs in serre, in bak 50 cm hoog, french breakfast (6)
Een gerecupereerde betonnen plaat van 200 x 50, met links het pad in de diepte en rechts radijs, wat bladkool en sla.

Ons zadenaanbod voor 2019

Kies, zolang de voorraad strekt.

Ik ben gek op eetbare biodiversiteit én op zaden winnen. Vandaar deze jaarlijkse greep uit de veelheid. Overigens, voor nog veel meer bijzondere zaden: ga naar de Velt-Zadenwerkgroep.

Schrijf hieronder welke zaadjes en hoeveel pakjes je wil, plus je adres. De rekening krijg je na verzending. We vragen € 2.00 per pakje, plus verzendkosten.

Of wil je ruilen?

Zaadmengsels

Eigen(zinnige) mengsels: voor oogstspreiding, voor variatie in kleur, vorm & smaak. Deze mengsels vind je niet in de winkel! Ze zijn met plezier zelf gekweekt, gemengd & gedeeld:

  • hou gerust zaadjes van een type dat je leuk vindt;
  • of laat uiteenlopende types naast mekaar bloeien en zaad zetten, voor blijvende variatie.
  1. Slamix Opsala:Al twintig jaar kruis ik allerlei krokante slatypes met mekaar. Romeinse sla, ijsbergsla, bataviasla, … komen samen i in een hele waaier. Ik selecteer streng op ziekteresistentie, schietgevoeligheid en goede wortelgestel. Vind hierin je eigen favoriet en hou er zaad van.
  2. Sluitkoolmix Corrado: een eigen kruisingsmix tussen rood en wit en savooi in. Verwacht maar een hele familie van rozige kolen, van klein tot groot, en de hele herfst lang. Iedere kool is net iets anders, en ze zijn allemaal lekker.
    corrado 2009 (3)
  3. Snijbiet: Regenboogmix
    De stelen zijn wit, geel, roze, rood en alles daartussen.
  4. Amarantmix:Kleurrijk, 50 cm tot 2 m meter hoog. De bladeren eet je gekookt of rauw, de zaadjes kun je gekiemd, gepoft of gekookt eten; ze geven ook een heerlijk aroma aan zelfgebakken brood en bevatten veel goede eiwitten. De bloeiwijze is prachtig in de vaas of om te drogen, maar dan heb je de zaadjes natuurlijk niet meer.
    Teelttip: zaai in april voor in potjes, en plant half mei op 50 x 50 cm uit.

Andere bijzondere gewassen:

  1. Kaukasische rankspinazie (Hablitzia tamnoides):een klimmende bladgroente die via Noorwegen hier terecht kwam. Doorlevend,  nauw verwant met Brave Hendrik. Oogst vooral in het voorjaar de jonge scheuten.
  2. Paarse Shiso (Perilla Nankinensis):

    Shiso en Opsala

    Ook wel Japanse basilicum genoemd, en die naam is deels terecht: zelfde familie en teeltwijze als basilicum. Wel een heel ander, typisch en uniek aroma. Mooie drachtplant, past in elke moestuin, groeit tot 80 cm hoog. Geneeskrachtig, goed voor de spijsvertering.

    Drie gebruikstips:

    a. Meng het blad met 5% zout en laat fermenteren in een afgesloten glazen pot. Google intussen Umeboshi en Shiso.

    b. Laat het blad enkele weken trekken in azijn, voor een intense kleur en smaak.

    c. Droog en knip de afgestorven stengels (november) voor een aromatische thee.

  3. Orange Butternut (Cucurbita moschata):Mooie flespompoentjes, tot 1.5 kg, met okerkleurige schil en dieporanje vruchtvlees. Onze eigen selectie van een Hongaars ras. Teeltadvies: pompoenen van de soort Cucurbita moschata hebben meer warmte en tijd nodig dan andere soorten. Orange Butternut rijpt, naar onze ervaring en op een beschutte zuidhelling, goed op tijd af in oktober.

Onkruid vergaat niet (deel 1)

Op mijn knieën wied ik uien en worteltjes, uren schoffel ik tussen de kolen en de prei. Nutteloos gezwoeg? Ecologische zelfkastijding? Kun je met meer verstand minder moeten wieden? Wel, je moet je vijand doorgronden om hem te kunnen verslaan. Ontdek hoe onkruiden denken en doen, en dan snap je beter hoe je ze kunt aanpakken.

De strategie van eenjarigen

Kijk eens naar de bodem in een bos. Die is voor, laten we zeggen, 99% bedekt, met dode bladeren en/of met planten: dat doet de natuur spontaan als je haar laat begaan. Dat ene procentje blote grond, dat is de uitzondering. Heel soms komt de naakte grond piepen: als een boom omvalt, als een everzwijn of ander beest wroet, of bij zeldzamere calamiteiten als een bosbrand.
Die blote grond blijft nooit lang zo. Al na een paar dagen komen kiemplantjes piepen. Hé, waar komen die vandaan? Heeft iemand die gezaaid? Bijlange niet: die zaadjes zitten daar al lang te wachten. Jaren, eeuwen soms, in het donker van de ondergrond.

zaailingen van paarse dovenetel
Zo kiemt paarse dovenetel

Aan de universiteit van Wageningen deden bodemwetenschappers eens de proef met ’s nachts ploegen. Wat zagen ze? Veel minder onkruid! Want wat triggert de ontkieming van al die onkruidzaadjes? Licht! Ook al is het maar een fractie van een seconde dat ze belicht worden! Zaadjes hebben een receptor voor licht, en weten (bij manier van spreken) dat ze prompt in actie moeten schieten. Als je spit, freest of ploegt – maakt niet uit – belicht je duizenden slapende onkruidzaden, en je wekt ze.
Survival of the fittest, meer is het niet. Heel veel soorten eenjarige onkruiden hebben zich miljoenen jaren geweldig gespecialiseerd in snel reageren op verstoring van de grond. Alles gaat dan snel: kiemen, groeien, bloeien, zaad vormen, afsterven. Allemaal binnen de tijdspanne van een jaar.

En zaad in grote aantallen, dat ook nog. Eén herderstasjesplant produceert vlot 150000 zaadjes, die tot 35 jaar kunnen overleven in de bodem. Zwarte nachtschade: 850000 zaden, en 40 jaar. Ze zijn dus met veel en ze hebben geduld. Ze wachten tot iets of iemand de grond verstoort, en het maakt voor hen niet uit of die komt van een muisje of een bulldozer. En toch, vanuit hun standpunt: hoe meer gewroet, hoe liever ze het hebben. Geen wonder dat ze prima gedijen in mensenvelden en –tuinen. Miljoenen jaren hebben die soorten het moeten doen met minimale verstoring van de bodem, maar sinds de eerste grondbewerking door de mens (pakweg tienduizend jaar geleden) is het feestje voor onkruiden oneindig en steeds groter.

Eenjarige onkruiden zijn echte cultuurvolgers. Overal waar de mens graan ging telen, nam hij onbewust ook onkruidzaden mee. Ze verspreiden zich nu nog, met alle vervoer dat we ze aanbieden. Neem nu knopkruid. Dat komt uit Zuid-Amerika, en kwam hier door de legers van Napoleon en/of de Amerikanen: daar zijn verschillende verhalen over. Vast staat dat knopkruid elk jaar vanaf eind april met miljoenen je moestuin kan innemen, en een blijvertje is.

HPIM4291
Nog zo’n invasieve exoot: reuzenbalsemien

Poppies

Die eenjarige ongewenste planten produceren niet enkel massa’s zaden, maar bestaan ook in veel soorten. Vogelmuur, kamille, knopkruid, kleine brandnetel, melganzenvoet, hanenpoot, paarse dovenetel, zachte ooievaarsbek, melkdistel, Canadese fijnstraal, hoenderbeet, akkerkool, bingelkruid, straatgras, zwaluwtong, perzikkruid, klaproos, om er maar enkele te noemen.

perzikkruid
Het blad lijkt op dat van een perzikboom, vandaar de naam perzikkruid.

Even een historisch zijsprongetje over dat laatste: poppies, weet je wel. In de Westhoek, waar ik vandaan kom, stonden ze tijdens de Eerste Wereldoorlog zo massaal op de slagvelden, dat de Canadese legerarts John McCrae in 1915 zijn beroemde gedicht In Flanders Fields schreef. Die rode bloemen inspireerden hem nadat een goede vriend omkwam tijdens de tweede Duitse gasaanval. De bloedrode klaproos, Papaver rhoeas, wordt een zinnebeeld voor nutteloos verspilde levens. Klaprooszaden bevatten ongeveer 40% olie: daardoor kunnen ze tientallen jaren begraving overleven. Ze verrezen waar de aarde omgewoeld was, in en om loopgraven, in bomkraters en in de sporen van het legertuig.

Nooit meer oorlog, pardon: spitten

Die legers van sprintklare zaden in je moestuinbodem, die noemen we de zadenbank. En als we één ding geleerd hebben van al het bovenstaande: laat die zadenbank voor wat hij is, namelijk daar ergens onder je groenten. Spitten, frezen en ploegen doe je heel uitzonderlijk. Bijvoorbeeld om een stuk grond te ontginnen, maar daarna toch nooit meer. Of bijna nooit: als je aardappelen rooit, dan kun je bijna niet anders dan graven en wroeten.
Velt- en andere ecotuiniers kennen het alternatief voor spitten al bijna 50 jaar. De woelriek, ook woelvork of grelinette genoemd, is de evidentie zelve om moestuingrond te bewerken. Dit ergonomische gereedschap bestaat in veel versies, van licht tot zwaar, van fabriekskwaliteit tot zelfgemaakt. Meestal 50 cm breed, met tanden van 20 tot 25 cm, twee handvatten op borsthoogte. Mijn favoriete model is tot vandaag de Guérilu: een model dat ontworpen is door een tuinier én een kinesist.
Een slim werktuig dus. Vooral als je het slim gebruikt, is het veel beter voor je rug en voor je grond. Je verstoort de lagen niet, brengt nauwelijks onkruidzaden naar boven. En het gaat veel sneller dan spitten. Ooit gaf ik er een demonstratieles mee: op een uur tijd maakte ik honderd vierkante meter mee, terwijl ik nog uitleg gaf ook. Ook (matige) ruglijders en absolute moestuindummies leren er vlot de grond mee bewerken.
Maar, zegt de nog spittende lezer: hoe raak ik dan van mijn onkruid af in het voorjaar? Simpel en slim: bedek je bodem de hele winter met stro en/of mest of nog ander organisch materiaal. In het voorjaar gooi je die bedekking op de composthoop, en je hebt meteen zuivere grond. Even losmaken en harken: klaar voor alle teelten. Er zal altijd nog wel wat onkruid komen piepen – maar aanzienlijk minder.

melkdistel
Uitsmijter: melkdistel is bij de Maori’s gewoon een groente.